In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Amsterdam naar Krakau via Frankfurt op 16 mei 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht van Amsterdam naar Frankfurt, LH993, hebben zij hun aansluitende vlucht naar Krakau gemist. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. Lufthansa betwist de vordering en stelt dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een opgelegde Calculated Take Off Time (CTOT) door de luchtverkeersleiding, die buiten hun controle lag.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen in beginsel recht geeft op compensatie. Echter, de rechter oordeelt dat Lufthansa voldoende heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De opgelegde CTOT en de vertraging van de voorgaande vlucht zijn als zodanig gekwalificeerd. De kantonrechter concludeert dat Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen en dat de passagiers niet hebben aangetoond dat er een eerder alternatief voor hun reis beschikbaar was. Daarom wordt de vordering van de passagiers afgewezen en worden zij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.