ECLI:NL:RBNHO:2020:4174

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
8135556 / CV EXPL 19-16840
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie vordering passagier tegen luchtvaartmaatschappij wegens vertraging

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie voor vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een vlucht van Amsterdam naar München en aansluitend naar Thessaloniki op 12 juli 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht, wat resulteerde in een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming. De passagier vorderde een schadevergoeding van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de opgelegde Calculated Take Off Time (CTOT) door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat de vertraging van de vlucht LH2306, die de oorzaak was van de vertraging van vlucht LH2307, het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter concludeerde dat Lufthansa alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet had aangetoond dat er een eerder beschikbare vlucht was naar Thessaloniki.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan Lufthansa. Dit vonnis werd uitgesproken op 3 juni 2020 in de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8135556 / CV EXPL 19-16840
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] , Griekenland
eiser
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de buitenlandse rechtspersoon
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen, Duitsland en mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen: Lufthansa
gemachtigde: mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 19 september 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[de passagier] , hierna: de passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar München, Duitsland met vlucht LH2307 en Aegean Airlines de passagier diende te vervoeren van München naar Thessaloniki, Griekenland met vlucht A3503 op 12 juli 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
Volgens de boekingsbevestiging zou vlucht LH2306 op 12 juli 2019 om 17:25 uur lokale tijd vertrekken uit Amsterdam en om 18:45 uur lokale tijd in München arriveren. Vervolgens zou de passagier om 19:40 uur lokale tijd met vlucht A3503 vanuit München verder vliegen en om 22:45 uur lokale tijd in Thessaloniki arriveren.
2.3.
Vlucht LH2307 van Amsterdam naar München is vertraagd uitgevoerd waardoor de passagier de aansluitende vlucht naar Thessaloniki heeft gemist. De passagier is omgeboekt en uiteindelijke met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.4.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met genoemde vertraging.
2.5.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 400,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 400,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij voert onder meer het volgende aan. Het eerste deel van de vlucht in kwestie (LH2307) maakt deel uit van de rotatievlucht München-Amsterdam-München (LH2306/2307). De voorafgaande vlucht LH2306 zou volgens de oorspronkelijke planning vertrekken vanaf München om 13:15 uur UTC. Vlucht LH2306 kreeg van de luchtverkeersleiding herhaaldelijk een nieuwe CTOT toegewezen met als laatste een slottijd van 13:42 uur UTC. Vlucht LH2306 is om 15:11 uur UTC geland te Amsterdam met een vertraging van 26 minuten. Vlucht LH993 (Amsterdam-München) stond gepland om te vertrekken om 15:25 uur UTC maar kon wegens de vertraagde aankomst van de voorgaande vlucht, alsmede wegens beperkingen van de luchtverkeersleiding pas om 16:22 uur UTC vertrekken. Ook vlucht LH2307 heeft herhaaldelijk een nieuwe slottijd gekregen met als laatste een slottijd van 16:39 uur UTC, welke ook is gebruikt. De passagier is met een vertraging van 63 minuten om 17:48 uur UTC (19:48 uur lokale tijd) in München gearriveerd en heeft de aansluitende vlucht A3503 naar Thessaloniki gemist, die gepland stond te vertrekken om 19:40 uur lokale tijd. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt naar de eerstvolgende beschikbare vlucht naar Thessaloniki.
4.2.
Lufthansa voert aan dat het onvermijdelijk is dat, indien op het eerste traject van een rotatievlucht een vertraging ontstaat, deze vertraging doorwerkt in het tweede traject van de rotatie. Daarnaast stelt zij dat piloten gevolg moeten geven aan instructies van de luchtverkeersleiding en dat sprake is van een buitengewone omstandigheid als de geplande vlucht niet op tijd kan worden uitgevoerd. Dit is een oncontroleerbare situatie die Lufthansa kon voorkomen noch beperken. Zij heeft een ruime overstaptijd van 55 minuten ingepland – de minimum overstaptijd te München is 30 minuten – en heeft derhalve alle redelijke maatregelen genomen die van haar gevergd konden worden.
4.3.
Tevens betwist Lufthansa de buitengerechtelijke kosten verschuldigd te zijn aan de passagier.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming Thessaloniki, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien zij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann (C-549/07) van het Hof van 22 december 2008 dient een luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval aan te tonen dat zij zelfs met de inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen de buitengewone omstandigheden kennelijk niet had kunnen vermijden – behoudens indien zij op het relevante tijdstip onaanvaardbare offers uit het oogpunt van de mogelijkheden van haar onderneming had gebracht – dat de buitengewone omstandigheden waarmee zij werd geconfronteerd tot de langdurige vertraging van de vlucht leidden.
5.3.
Lufthansa heeft aangevoerd dat de vertraging van de vlucht mede is veroorzaakt door restricties van de luchtverkeersleiding ten aanzien van vlucht LH2306 van München naar Amsterdam. Ter onderbouwing legt Lufthansa onder andere het vluchtrappor over van vlucht LH2306. Hieruit volgt dat vlucht LH2306 met een aankomstvertraging van 26 minuten is uitgevoerd. Het vluchtrapport vermeldt dat de vlucht is vertraagd “due to Air Traffic Flow Management restrictions”, oftewel beperkende instructies van de luchtverkeersleiding. Tevens heeft Lufthansa de “slot history” van vlucht LH2306 overgelegd. Zij heeft toegelicht dat de luchtverkeersleiding om 11:15 uur UTC de “slot” van 13:15 uur UTC introk en verving door een nieuwe Calculated Take Off Time (CTOT) van 13:37 uur UTC. Aan vlucht LH2306 zijn herhaaldelijk nieuwe CTOT’s opgelegd, met als laatste een CTOT van 13:42, welke ook is gebruikt. De “slot history” van vlucht LH2306 vermeldt vertragingscodes 81 en 84 als reden voor de nieuwe CTOT’s. Deze codes wijzen op beperkingen van de luchtverkeersleiding wegens drukte op de route (“EN-ROUTE DEMAND/CAPACITY”) en weersomstandigheden op de plaats van bestemming (“WEATHER AT DESTINATION”).
5.4.
Voorts heeft Lufthansa aangevoerd dat het eerste deel van de vlucht in kwestie (LH2307 van Amsterdam naar München tevens vertraging heeft opgelopen. Ter onderbouwing heeft zij het vluchtrapport van vlucht LH2307 overgelegd waaruit volgt dat de vlucht 26 minuten is vertraagd wegens de late aankomst van de voorgaande vlucht. Daar bovenop heeft de vlucht 31 minuten vertraging opgelopen wegens beperkingen van de luchtverkeersleiding. Uit de door Lufthansa overgelegde “slot history” volgt dat ook aan vlucht LH2307 herhaaldelijk nieuwe CTOT’s zijn opgelegd en dat ook hier vertragingscode 81 als reden wordt vermeld. Lufthansa heeft naar het oordeel van de kantonrechter met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop voldoende aangetoond dat de luchtverkeersleiding meerdere CTOT’s heeft opgelegd aan vluchten LH2306 en LH2307.
5.5.
Wanneer een vlucht een CTOT opgelegd krijgt heeft deze vlucht niet de mogelijkheid om toch eerder te vertrekken. Een CTOT moet immers altijd worden opgevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval de opgelegde CTOT dan ook aan te merken als een buitengewone omstandigheid. Een CTOT is immers niet inherent aan de normale bedrijfsuitoefening en ligt buiten de macht van een luchtvaartmaatschappij.
5.6.
De kantonrechter dient vervolgens te beoordelen of de buitengewone omstandigheid doorwerken naar de vlucht in kwestie. Lufthansa heeft voldoende onderbouwd dat de vertraging van vlucht LH2306 direct effect heeft gehad op de uitvoering van vlucht LH2307. Deze vluchten zijn immers onderdeel van de rotatievlucht München-Amsterdam-München. Voldoende gebleken is dat tussen deze rotatievluchten genoeg reservetijd was ingepland. De buitengewone omstandigheid die zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van vlucht LH2306 werkt naar het oordeel van de kantonrechter door naar het eerste gedeelte van de vlucht in kwestie, te weten vlucht LH2307. Voorts is voldoende gebleken dat de uiteindelijke vertraging van de passagier van meer dan drie uur op de eindbestemming het directe gevolg is geweest van de vertraagde uitvoering van vluchten LH2306 en LH2307. De vertraging ontstaan als gevolg van buitengewone omstandigheden heeft het immers voor de passagier onmogelijk gemaakt om de aansluitende vlucht A3503 naar Thessaloniki te halen. De vertraging op de eindbestemming van de passagier is dan ook het gevolg van buitengewone omstandigheden.
5.7.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging van de passagier te voorkomen dan wel te beperken. Tussen de twee aansluitende vluchten LH2307 en A3503 was een overstaptijd van 55 minuten gepland. Een dergelijke overstaptijd wordt door de kantonrechter als voldoende gekwalificeerd, aangezien de minimale overstaptijd te München 30 minuten bedraagt. Als gevolg van de vertraging kon de passagier de aansluitende vlucht niet meer halen. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt op het eerste alternatief. In de gegeven omstandigheden kon er niet immers niet meer van Lufthansa worden verwacht.
5.8.
Daarbij heeft Lufthansa toegelicht dat zij de passagier naar de eerst mogelijke vervoersmogelijkheid met voldoende plaats heeft omgeboekt. Dit wordt door de passagier betwist. Echter, de passagier heeft niet aangetoond dat er een eerder beschikbaar alternatief was, zodat die stelling als onvoldoende onderbouwd dient te worden verworpen. Niet vast is komen te staan dat de passagier sneller naar de eindbestemming vervoerd had kunnen worden. De conclusie is dat Lufthansa alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat het beroep van Lufthansa op buitengewone omstandigheden slaagt.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De overige verweren van Lufthansa behoeven derhalve geen bespreking.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 144,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa;
6.3.
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter