In deze zaak heeft een passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens de annulering van vlucht BA423 van Amsterdam naar Londen op 2 februari 2019. De passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die leidden tot de annulering van een voorafgaande vlucht (BA444) op 1 februari 2019. De luchtverkeersleiding had maatregelen genomen die resulteerden in een capaciteitsreductie op Londen Heathrow, wat volgens British Airways de annulering van vlucht BA423 rechtvaardigde.
De kantonrechter oordeelde dat British Airways niet voldoende had aangetoond dat de annulering van vlucht BA423 het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat British Airways niet had aangetoond in welke mate de luchtverkeersleiding de capaciteit had aangepast en wat de invloed hiervan was op de annulering van de vlucht. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde British Airways tot betaling van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.