ECLI:NL:RBNHO:2020:4244

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
C/15/302099 / HA ZA 20-258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot voorlopige voorziening na relatiebreuk met betrekking tot verkoop gemeenschappelijke woning

In deze zaak heeft de vrouw, na een relatiebreuk, een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw verzocht de rechtbank om een makelaar of deskundige te benoemen die de gemeenschappelijke woning te koop zou zetten, en om de man te verplichten mee te werken aan de verkoop. De vrouw stelde dat de woning zo snel mogelijk verkocht moest worden, omdat de man niet bereid was de woning over te nemen. De man betwistte de noodzaak van een snelle verkoop en vroeg de rechtbank om de vordering van de vrouw af te wijzen, met het argument dat hij eerst wilde onderzoeken of hij de woning kon overnemen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kon ontslaan. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de vrouw niet als voorlopige voorzieningen konden worden toegewezen, omdat ze een definitief karakter hadden. De rechtbank wees de vordering van de vrouw af en compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 10 juni 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/302099 / HA ZA 20-258
Vonnis in incident van 10 juni 2020
in de zaak van
[eiseres/verweerster],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. F.D. van Damme te Beverwijk,
tegen
[gedaagde/eiser],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.C. Tijsterman te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, tevens houdende de conclusie van antwoord in incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Partijen hebben circa negen jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen hebben op 3 december 2018 de woning [adres] (hierna: de woning) gekocht. Op 23 december 2019 heeft de vrouw de gemeenschappelijke woning verlaten. De vrouw heeft bij brief van 14 februari 2020 de tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst opgezegd tegen 15 maart 2020. Vervolgens is tussen partijen tevergeefs getracht om de gevolgen van de relatiebreuk onderling te regelen.
2.2.
In het incident vordert de vrouw – kort gezegd – bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv een makelaar of een andere deskundige te benoemen die de woning namens partijen te koop zal zetten tegen een door de deskundige te bepalen prijs, en te bepalen dat partijen de adviezen van de deskundige op straffe van dwangsom dienen op te volgen. De vrouw vordert verder de man te veroordelen om een door de makelaar te verstrekken verkoopbord of raambiljet te plaatsen, potentiële kopers tot de woning toe te laten, en mee te werken aan de door de makelaar te organiseren "Open Huizen Route".
2.3.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de woning zo snel mogelijk moet worden verkocht, nu de advocaat van de man bij brief van 31 maart 2020 het volgende aan de advocaat van de vrouw heeft geschreven:
"(…)
Ik lees dat uw cliënte de woning niet zou willen overnemen. Cliënt zou dat wel willen, maar zal dat moeten laten beoordelen door de bank. Vanwege de corona-crisis zal dit nauwelijks tot niet mogelijk zijn. Overigens, uw cliënte is ervan op de hoogte dat het jaar 2019 voor wat betreft het bedrijf en de financiën binnen het bedrijf, geen rooskleurig beeld liet zien, zodat het maar de vraag is of cliënt de woning kan overnemen en uw cliënte kan uitkopen voor de helft van de overwaarde van de woning, die mogelijk bestaat.
(…)"
2.4.
De man betwist dat de woning zo snel mogelijk moet worden verkocht. De man wenst eerst een deskundige te laten onderzoeken of de man zich de woning kan laten toedelen, de hypothecaire verplichtingen op zich te nemen, en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekbank. De man verzoekt de rechtbank de incidentele vorderingen van de vrouw daarom af te wijzen en subsidiair te bepalen dat de man maximaal zes maanden de gelegenheid om de benodigde financiering rond te krijgen. Indien duidelijk wordt dat toedeling van de woning aan de man niet mogelijk is, zal hij zijn medewerking verlenen aan de verkoop van de woning aan derden.
2.5.
De rechtbank overweegt als volg. Ingevolge art. 223 lid 1 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De vorderingen van de vrouw zijn niet aan te merken als vorderingen die bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de hoofdzaak kunnen worden toegewezen omdat zij een definitief karakter hebben. Het is aan de rechter in de hoofdzaak om een beslissing te nemen over de gemeenschappelijke woning. Niet is gebleken dat de vrouw de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat sprake is van een andere grond die onder de huidige omstandigheden voldoende belang bij toewijzing van de incidentele vordering oplevert. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
2.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 juni 2020voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een datum van mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: