ECLI:NL:RBNHO:2020:4251

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
C/15/302484 / KG ZA 20-248
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr.drs. J. Blokland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderschapsplan en regeling kerstvakantie tussen ex-echtgenoten

In deze zaak, die op 10 juni 2020 door de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtgenoten over de uitvoering van hun Ouderschapsplan en de regeling van de kerstvakantie voor hun minderjarige dochters. De echtscheidingsbeschikking is op 6 november 2019 ingeschreven. Partijen hebben in hun Ouderschapsplan afspraken gemaakt over de zorg voor hun twee dochters, waaronder de verdeling van vakanties. Echter, voor de kerstvakantie van 2020 konden zij geen overeenstemming bereiken. De vrouw vorderde afgifte van bepaalde goederen van de man, terwijl de man verzocht om een regeling voor de vakantieverdeling en om toestemming voor medische behandelingen van de kinderen.

Tijdens de zitting op 26 mei 2020, die via videoverbinding plaatsvond, hebben partijen enige overeenstemming bereikt over de afgifte van goederen, maar bleven er geschillen bestaan over de vakantieverdeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor de kerstvakantie, maar niet voor de overige vakanties. De rechter heeft partijen aangeraden om hulpverlening in te schakelen om de communicatie te verbeteren, wat in het belang van de kinderen is. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter beslist dat de kinderen van 20 tot en met 27 december 2020 bij de man zullen verblijven, met de voorwaarde dat hij daadwerkelijk met hen op vakantie gaat. De kosten van het geding worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/302484 / KG ZA 20-248
Vonnis in kort geding van 10 juni 2020
in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L. Bosch te Hoorn Nh,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.M. Stam te Zaandam.
Partijen zullen hierna [de vrouw] en [de man] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 4 producties,
  • de stelbrief tevens aankondiging eis in reconventie met 7 bijlagen,
  • de brief van 26 mei 2020 van de zijde van [de vrouw] met 1 bijlage,
  • de brief van 26 mei 2020 van de zijde van [de man] met bijlage 8,
  • de mondelinge behandeling die via het programma Skype voor bedrijven per videoverbinding heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020,
  • de pleitnota van [de vrouw] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. De echtscheidingsbeschikking is op 6 november 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben twee minderjarige dochters, te weten [dochter A] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente Hoorn, en [dochter B] , geboren op
[geboortedatum] in de gemeente Hoorn.
2.3.
Partijen hebben diverse afspraken vastgelegd in het door hen op 15 oktober 2019 ondertekende Ouderschapsplan. Ten aanzien van beslissingen betreffende de minderjarigen omtrent medische aangelegenheden hebben partijen afgesproken dat zij deze in onderling overleg nemen (artikel 3.9 van het Ouderschapsplan). Voorts hebben partijen afgesproken dat zij elkaar over en weer op de hoogte zullen stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen en dat zij elkaar daarover zullen raadplegen (artikel 4 van het Ouderschapsplan).
2.4.
In de bijlage (Bijlage 1) bij het Ouderschapsplan staat verder het volgende opgenomen over de vakanties, feestdagen of een weekend of nachten weg van de minderjarigen:
“In gezamenlijk overleg en met wederzijdse toestemming”.
2.5.
Ten aanzien van de zomervakantie 2020 hebben partijen afspraken gemaakt.
Ten aanzien van de kerstvakantie 2020 zijn zij er niet in geslaagd om tot overeenstemming te komen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[de vrouw] vordert na wijziging van eis - kort gezegd - afgifte door [de man] van:
  • fotoboeken,
  • helft spelletjes, kinderboeken en speelgoed,
  • lens, twee oplaadbare accu’s en twee sd-kaarten van de fotocamera,
  • extra koelkast,
  • stoeltjes die bij de tekentafel horen,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Partijen hebben ter zitting alsnog overeenstemming bereikt en zijn overeengekomen dat [de man] de onder 3.1. genoemde goederen aan [de vrouw] zal afgeven tijdens een overdrachtsmoment van de minderjarigen. [de vrouw] zal dan de onder V van de eis in reconventie genoemde goederen aan [de man] meegeven.
De voorzieningenrechter beschouwt de vordering in conventie alsmede de vordering in reconventie ten aanzien van de kledingstukken van de minderjarigen daarmee als afgedaan waarop dan ook verder niet hoeft te worden beslist.

4.Het resterende geschil in reconventie

4.1.
[de man] vordert samengevat - veroordeling van [de vrouw] om mee te werken aan de door hem geformuleerde vakantieverdeling voor de jaren 2020, 2021, en 2022, alsmede veroordeling van [de vrouw] om de minderjarigen niet aan de vader van [de vrouw] mee te geven om samen met hem alleen vakantie vieren en voorts om de minderjarigen niet zonder de uitdrukkelijke toestemming van [de man] (medische) behandelingen te laten ondergaan, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
[de man] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het Ouderschapsplan ten aanzien van de verdeling van de vakanties te ruim geformuleerd is. Partijen blijven op dit punt in cirkels communiceren zonder tot een oplossing te komen, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. [de man] wenst de vakantieverdeling voor drie jaar vast te leggen, zodat dit niet steeds een punt van discussie blijft vormen. Ter zitting heeft [de man] zijn vordering ten aanzien van de kerstvakantie 2020 zodanig gespecificeerd dat hij met de minderjarigen op familievakantie wenst te gaan van 20 tot en met 27 december 2020 (naar de voorzieningenrechter begrijpt: in afwijking van hetgeen door hem is gevorderd in de eis in reconventie).
Daarnaast heeft [de man] meerdere malen moeten constateren dat [de vrouw] in strijd met het gezamenlijk gezag handelt. Enerzijds door de minderjarigen met haar vader alleen op vakantie te laten gaan, zonder dat [de man] hier toestemming voor heeft verleend en anderzijds door zonder zijn toestemming met [dochter A] naar een kinderpsycholoog te gaan.
[de man] geeft hiervoor uitdrukkelijk geen toestemming. Het gedrag van opa aan moederszijde is in strijd met de normen en waarden die [de man] voor ogen heeft en een behandeling door een kinderpsycholoog voor [dochter A] acht [de man] onnodig en te belastend. [de vrouw] laat na om [de man] over deze kwesties van te voren te raadplegen en stelt [de man] daarmee steeds voor een voldongen feit. Dit is in strijd met de afspraken die partijen hebben gemaakt.
4.3.
[de vrouw] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Blijkens de bijlage bij het Ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat zij de vakanties in gezamenlijk overleg zullen verdelen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, is echter gebleken dat partijen er niet in slagen om open en zonder vooroordelen met elkaar te communiceren, waardoor zij er niet in slagen om tot een verdeling van alle vakanties te komen. Partijen wensen beiden dat er een duidelijke regeling komt, teneinde de onderlinge communicatie tot een noodzakelijk minimum te beperken.
5.2.
De voorzieningenrechter hecht eraan partijen het volgende voor te houden. Partijen blijven echter voor de rest van hun leven de ouders van hun twee – nog jonge – dochters.
Dit betekent dat het onafwendbaar is dat partijen met elkaar zullen moeten blijven overleggen over de kinderen, zoals zij ten tijde van de echtscheiding met elkaar zijn overeengekomen.
De voorzieningenrechter raadt partijen daarom nadrukkelijk aan om hulpverlening in te schakelen teneinde de onderlinge communicatie te verbeteren. Het is immers in het belang van de minderjarigen dat partijen gedurende de minderjarige leeftijd van hun kinderen in staat zullen zijn om onderling afspraken te maken over de omgang, de overdracht, vakanties en overige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarigen. Daarnaast is het een algemeen gegeven dat het leven aan veranderingen onderhevig is. Van partijen mag worden verwacht dat zij in staat zullen zijn hierop te anticiperen zonder onnodig een beroep te doen op het rechtssysteem. Een flexibele(re) houding jegens elkaar is daarvoor een vereiste en het inschakelen van enige vorm van hulpverlening zal een noodzakelijke stap in die richting zijn. Wellicht kan ook een viergesprek helpen om nadere afspraken te maken over de wijze van onderlinge communicatie.
5.3.
Ten aanzien van de door [de man] ingestelde vorderingen stelt de voorzieningenrechter voorop dat voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
De vakantieverdeling
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt voor het vastleggen van een regeling voor de komende drie jaar. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om een voorziening te treffen voor de kerstvakantie van dit jaar nu partijen daarover in een patstelling zijn geraakt.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [de man] de vergelijking heeft willen maken met de kerstvakantie dit jaar ten opzichte van de kerstvakantie volgend jaar, terwijl [de vrouw] de familievakanties tegen elkaar heeft willen wegstrepen, waardoor [de man] de minderjarigen niet bij zich zou hebben op Koningsdag (voor hem een belangrijke feestdag) en [de vrouw] niet met Kerstmis dit jaar (voor haar een belangrijke familieaangelegenheid). Mede als gevolg van de coronamaatregelen zijn de minderjarigen uiteindelijk 12 dagen in de meivakantie bij [de vrouw] geweest, maar heeft de familievakantie geen doorgang gevonden.
5.5.
Uitgangspunt van partijen leek te zijn dat ieder in staat moest worden gesteld om met de minderjarigen op familievakantie te gaan. Het komt de voorzieningenrechter in dat geval als redelijk voor dat ieder van partijen wat water bij de wijn doet, hetgeen [de man] nu (weliswaar door het wegvallen van Koningsdag ten gevolge van de coronamaatregelen) alsnog heeft gedaan. Het kan hem niet worden aangerekend dat de familievakantie voor [de vrouw] in de maand mei is komen te vervallen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [de man] in de gelegenheid moet worden gesteld in de kerstvakantie met de minderjarigen op de geplande familievakantie te gaan, zodat het [de man] zal worden toegestaan om de minderjarigen bij zich te hebben van 20 tot en met 27 december 2020.
De voorzieningenrechter zal daaraan als voorwaarde verbinden dat [de man] dan ook daadwerkelijk met de minderjarigen naar het buitenland gaat. Indien dit niet het geval is, dient hij [de vrouw] in de gelegenheid te stellen om Tweede Kerstdag met de minderjarigen door te brengen (zoals aanvankelijk de bedoeling was, gezien zijn vordering in reconventie). Zoals hiervoor reeds is overwogen, ontbreekt voor het treffen van een voorziening voor de overige vakanties het vereiste spoedeisend belang, nog daargelaten dat de onzekere tijd waarin we nu leven het ook extra lastig maakt om zolang vooruit alles (te willen) vastleggen. Dat betekent dat partijen ieder jaar met elkaar zullen moeten overleggen hoe zij de vakanties regelen.
Vakanties / weekendjes weg alleen met opa (moederszijde)
5.6.
[de man] weigert zijn toestemming voor de vakanties van de vader van [de vrouw] alleen met de minderjarigen. Hij heeft geen bezwaar tegen familievakanties waarbij de vader van [de vrouw] ook aanwezig zal zijn. [de vrouw] heeft onbetwist gesteld dat de uitjes van haar vader met de minderjarigen eenmaal per drie jaar plaatsvinden, met ieder kind afzonderlijk vanaf het jaar waarin zij drie wordt.
Gelet op de leeftijd van de kinderen zal dit voorlopig derhalve niet aan de orde zijn, waardoor het spoedeisend belang bij de vordering op dit punt ontbreekt. De voorzieningenrechter benadrukt hierbij echter dat partijen in het Ouderschapsplan zijn overeengekomen dat dergelijke uitjes (waarbij overnachtingen plaatsvinden) uitsluitend kunnen plaatsvinden indien de andere partij daarvoor toestemming geeft. [de vrouw] zal dan ook in de toekomst als haar vader alleen met de kinderen een paar dagen op vakantie wil, dit moeten afstemmen met [de man] . Gemaakte afspraken dienen immers te worden nagekomen.
Medische behandelingen
5.7.
[de vrouw] erkent dat zij de toestemming van [de man] nodig heeft om de minderjarigen een medische behandeling te laten ondergaan en stelt dat er op dit moment ook geen sprake is van een behandeltraject. Wel heeft [de vrouw] zich georiënteerd. Nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een (medische) behandeling van (een van) de minderjarigen en de door [de man] gevorderde veroordeling om de minderjarigen geen behandelingen te laten ondergaan zonder zijn toestemming reeds uit het Ouderschapsplan volgt, zal de vordering op dit onderdeel eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
5.8.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd, indien het geschil voortkomt uit het feit dat partijen gehuwd zijn geweest. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie (voor zover die ziet op de afgifte van kleding):
6.1.
verstaat dat op deze vorderingen niet hoeft te worden beslist nu partijen een regeling hebben getroffen.
in reconventie
6.2.
bepaalt dat de minderjarigen in de kerstvakantie 2020 bij [de man] zullen verblijven:
in geval van verblijf met de minderjarigen in het buitenland:
- van 20 tot en met 27 december 2020,
in alle overige gevallen:
- van 20 tot en met 25 december 2020.
6.3.
compenseert de kosten van dit geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 10 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.LK/JB