ECLI:NL:RBNHO:2020:4255

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
7999681 CV EXPL 19-12770
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot compensatie wegens vluchtvertraging op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Lufthansa wegens compensatie voor vertraging van zijn vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Lufthansa voor een reis van Amsterdam naar Mexico City, met een tussenstop in Frankfurt. Op 3 mei 2019 was de passagier gepland om met vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt te vliegen, maar deze vlucht had vertraging, waardoor hij zijn aansluitende vlucht LH498 naar Mexico City miste. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt naar andere vluchten, maar de passagier vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen.

Lufthansa verweerde zich door te stellen dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht had voldaan, omdat hij niet had aangegeven met welke vertraging hij op zijn eindbestemming was aangekomen. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van Lufthansa slaagde, omdat niet kon worden vastgesteld dat de passagier met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming was aangekomen. Bovendien stelde de rechter vast dat Lufthansa voldoende had aangetoond dat er sprake was van buitengewone omstandigheden die de vertraging hadden veroorzaakt, waardoor Lufthansa niet verplicht was tot compensatie. De vordering van de passagier werd afgewezen, evenals de nevenvorderingen, en de passagier werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7999681 CV EXPL 19-12770
Uitspraakdatum: 17 juni 2020
Vonnis in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DEUTSCHE LUFTHANSA AKTIENGESELLSCHAFT
te Keulen, Duitsland, mede kantoorhoudend te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 23 juli 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord. Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de passagier niet meer gereageerd op de conclusie van antwoord van Lufthansa. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier op 3 mei 2019 diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Frankfurt, Duitsland met vlucht LH989 en eveneens op 3 mei 2019 met vlucht LH498 van Frankfurt naar eindbestemming Mexico City, Mexico, hierna gezamenlijk: de vlucht.
2.2.
Vlucht LH989 is met vertraging uitgevoerd, als gevolg waarvan de passagier de aansluiting met vlucht LH498 heeft gemist. Lufthansa heeft de passagier omgeboekt naar vlucht LH110 van Frankfurt naar München, Duitsland en vlucht LH520 van München naar Mexico City, waar de passagier later dan oorspronkelijk gepland is aangekomen.
2.3.
De passagier heeft compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschap-pelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hem te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1
Lufthansa heeft vóór alle weren aangevoerd dat de passagier niet aan zijn substantiërings-plicht heeft voldaan, doordat hij heeft nagelaten te vermelden met welke vlucht(en) en op welk tijdstip hij op zijn eindbestemming is aangekomen. Voorts betwist Lufthansa de vordering en voert daartoe – samengevat – aan dat de vlucht is vertraagd wegens doorwerking van buitengewone omstandigheden. Vlucht LH989 maakte onderdeel uit van de rotatievlucht Frankfurt-Amsterdam (LH988) en Amsterdam-Frankfurt (LH989), zodat voor de uitvoering van vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt de – tijdige – aanwezigheid van een vliegtuig in Amsterdam een
conditio sine qua nonwas. De inkomende vlucht LH988 uit Frankfurt had een vertraging die onder meer werd veroorzaakt door buitengewone omstandigheden, te weten het uitladen van ruimbagage van een ontbrekende passagier, en een door de luchtverkeersleiding ingetrokken en vervangen ‘slot’. Lufthansa moest gevolg geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding en kon de vertraging van vlucht LH988 niet voorkomen. Lufthansa voert voorts aan dat zij in deze omstandigheden niet in staat was om andere preventieve maatregelen te treffen om de mogelijke gevolgen van de instructies van de luchtverkeersleiding te verkleinen of weg te nemen, dan het boeken van de passagier op de eerstvolgende beschikbare vlucht naar de eindbestemming.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Het verweer dat de passagier niet aan zijn substantiëringsplicht heeft voldaan, slaagt. Lufthansa heeft weliswaar bij conclusie van antwoord erkend dat de passagier als gevolg van de vertraging van vlucht LH989 van Amsterdam naar Frankfurt de aansluitende vlucht LH498 van Frankfurt naar Mexico City heeft gemist, en heeft ook aangegeven dat de passagier is omgeboekt naar de hierboven in r.o. 2.2. genoemde vluchten, maar heeft daarbij – evenals de passagier – nagelaten te vermelden op welk tijdstip (en dus, zo voegt de kantonrechter daaraan toe, met welke precieze vertraging) de passagier op zijn eindbestemming is aangekomen.
5.3.
Reeds omdat dientengevolge niet kan worden vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, dient de vordering van de passagier te worden afgewezen.
5.4.
Maar ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de passagier wél met een vertraging van meer dan drie uur is aangekomen op de eindbestemming, moet de vordering worden afgewezen. Lufthansa heeft immers bij conclusie van antwoord aangevoerd dat sprake was van een buitengewone omstandigheid. De passagier heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet gereageerd op het inhoudelijke verweer van Lufthansa, zodat de door die laatste aangevoerde feiten en omstandigheden daarmee zijn komen vast te staan. Voorts heeft Lufthansa voldoende aannemelijk gemaakt dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de vertraging te voorkomen, zodat zij op grond van artikel 5 lid 3 van de Verordening niet verplicht is compensatie te betalen. Gelet op het voorgaande zou de vordering van de passagier bij inhoudelijke beoordeling dus eveneens zijn afgewezen.
5.5.
De afwijzing van de hoofdvordering leidt ertoe dat ook de nevenvorderingen moeten worden afgewezen.
5.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de passagier worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor Lufthansa worden vastgesteld op een bedrag van € 120,00 aan salaris van de gemachtigde van Lufthansa;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter