ECLI:NL:RBNHO:2020:4258

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
7934205
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor passagiers bij vertraging van vlucht door weersomstandigheden en mislukte de-icing

In deze zaak hebben vijf passagiers een vordering ingesteld tegen Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft vanwege een aanzienlijke vertraging van hun vlucht LH403 van New York naar Frankfurt op 17 februari 2018. De passagiers vorderen compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij langdurige vertragingen. Lufthansa heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden en mislukte de-icing van het vliegtuig. De passagiers hebben echter gesteld dat Lufthansa niet voldoende heeft aangetoond dat deze omstandigheden de vertraging hebben veroorzaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming zijn aangekomen, wat hen recht geeft op compensatie. De rechter oordeelt dat Lufthansa niet heeft aangetoond dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden waarop zij geen invloed had. De rechter wijst de vordering tot compensatie van €600 per passagier toe, evenals de gevorderde verzorgingskosten van €388,17, die de passagiers hebben gemaakt tijdens hun ongeplande verblijf in New York. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan de passagiers. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter S.N. Schipper op 3 juni 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7934205 \ CV EXPL 19-10615 (WT)
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Vonnis in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2. [passagier sub 2]

3. [passagier sub 3]

4. [passagier sub 4]

5. [passagier sub 5]

allen wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde L. Bellod Paya (DAS Rechtsbijstand te Amsterdam)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma, advocaat te Amstelveen

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 19 juli 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven. Beide partijen hebben producties overgelegd. De passagiers hebben nog bij akte gereageerd op de bij dupliek overgelegde productie.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagiers op 17 februari 2018 met vlucht LH403 diende te vervoeren van New York (EWR) naar Frankfurt (FRA) en vervolgens op 18 februari 2018 met vlucht LH988 van Frankfurt naar Amsterdam, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht heeft meer dan 24 uur vertraging opgelopen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 3.388,17, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 463,82 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier. Daarnaast vorderen de passagiers betaling van € 388,17 aan verzorgingskosten die zij door de langdurige vertraging van de vlucht hebben moeten maken.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Zij doet een beroep op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden te weten de weersomstandigheden in New York, waardoor de grondafhandeling gedurende drie uren niet mogelijk was. Verder moest het vliegtuig twee ijsbehandelingen ondergaan, maar deze behandelingen leidden er niet toe dat het toestel kon vertrekken. Hierdoor kon de vlucht niet binnen de werk- rusttijdenregeling van de bemanning worden uitgevoerd en is de vlucht vertraagd uitgevoerd.
4.2.
Lufthansa betwist verder de door de passagiers gevorderde vergoeding van de gemaakte kosten (hotel, maaltijden). Tijdens het ongeplande verblijf van de passagiers in New York zijn zij verzorgd in de zin van artikel 9 van de Verordening door middel van hotelaccommodatie en vouchers voor maaltijden (voor zover niet in het hotel).
4.3.
Lufthansa voert verder nog verweer tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen op hun eindbestemming, zodat Lufthansa op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In de considerans van de Verordening heeft de gemeenschapswetgever erop gewezen dat dergelijke omstandigheden zich met name kunnen voordoen in geval van politieke onstabiliteit, weersomstandigheden die uitvoering van de vlucht in kwestie verhinderen, beveiligingsproblemen, onverwachte vliegveiligheidsproblemen en stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
5.3.
Niet alle buitengewone omstandigheden geven aanleiding tot vrijstelling van de compensatieverplichting. Het moet gaan om omstandigheden waarop de luchtvervoerder geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Gelet op het arrest Wallentin-Hermann van 22 december 2008 (zaak C-549/07), op de inhoud waarvan het Hof in het Sturgeon- en Nelson arrest niet is teruggekomen, moet de luchtvaartmaatschappij in het voorkomende geval stellen en aantonen dat deze omstandigheden hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van maatregelen die op het tijdstip van de buitengewone omstandigheden voldoen aan voor de luchtvaartmaatschappij aanvaardbare technische en economische voorwaarden.
Weersomstandigheden
5.4.
Lufthansa stelt in dit verband - samengevat – dat zij geen compensatie verschuldigd is, omdat de annulering het gevolg is van een buitengewone omstandigheid die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen kon worden. Zij legt hieraan het volgende ten grondslag. Op 17 februari 2018 was het in New York slecht weer. Lufthansa verwijst naar de door haar overgelegde “METAR” gegevens (productie 1 conclusie van antwoord). De weersomstandigheden waren zo slecht dat de grondafhandeling gedurende drie uren niet mogelijk was. Ook moest het toestel tot tweemaal toe een ijsbehandeling ondergaan, maar deze behandelingen leidden niet tot het resultaat dat het toestel kon vertrekken. Als gevolg hiervan kon de vlucht niet binnen de werk- en rusttijdenregeling van de bemanning worden uitgevoerd. Lufthansa verwijst ter onderbouwing van dit verweer onder andere naar het vluchtrapport van vlucht LH403 (productie 2 bij conclusie van antwoord) met de daarin opgenomen IATA codes 77B (
Ground Handling Impaired by Adverse Weather Conditions), 67B (
Flight time limitations / minimum crew rest) en 32 (
Lack of Loading Staff) en naar het “Flight Irregularity Report”(productie 4) waarin staat vermeld, voor zover van belang:
“Due to snowfall in EWR LH403/17DABYI 76 H EWR-FRA need to be de-iced. After 2 unsatisfactory de-icing attempts with no improvement expected, it is decided – also with regards to legal crew duty time – to abort the flight. Thus the flight will depart delayed after the crew rest period. New ISK will follow with seperate dispo as soon as aircraft is back in position and all quests de-boarded. Preliminary exemption in FRA per SRE74H. On the part of station EWR no info given. The flight departs EWR with a delay of 23:04 hrs”.
5.5.
De vraag die voorligt is of Lufthansa met de door haar overgelegde, hiervoor genoemde, producties en haar toelichting daarop, voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht in de onderhavige zaak het gevolg is geweest van weersomstandigheden, die uitvoering van de vlucht in kwestie hebben verhinderd. De kantonrechter is van oordeel dat Lufthansa hierin niet is geslaagd. Uit de door Lufthansa overgelegde METAR gegevens kan weliswaar worden afgeleid dat op 17 februari 2018 gedurende de hele dag sprake was van “
light rainsnow, snow, mist, fog” maar voor zover Lufthansa hiermee bedoelt te stellen en aan te tonen dat sprake was van buitengewone omstandigheden bestaande uit slechte weersomstandigheden, dan slaagt dit verweer niet. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van algemene restricties van de luchtverkeersleiding op de luchthaven van New York of van een restrictie aan het toestel in kwestie in verband met de gestelde weersomstandigheden. Verder is niet komen vast te staan dat er op 17 februari 2018 geen vluchten meer konden plaatsvinden in verband met de weersomstandigheden en ook vlucht LH403 is (zij het vertraagd) uitgevoerd. Vast staat dat de vlucht een vertraging van 3 uur en 49 minuten heeft opgelopen in verband met een “vermindering van de grondafhandeling door ongunstige weersomstandigheden”(IATA code 77b) en “tekort aan laad personeel” (IATA code 32). De langdurige vertraging van de vlucht (19 uur) is echter gelegen in het feit dat de bemanning de werk- en rusttijdenregeling in acht moest nemen. Lufthansa heeft toen de keuze gemaakt de vlucht vertraagd uit te voeren. Weliswaar heeft Lufthansa deze keuze - zoals zij heeft aangevoerd – gedwongen moeten maken, maar daarentegen kan ook niet worden geoordeeld dat het maken van dergelijke keuzes geheel buiten de invloedssfeer van Lufthansa ligt. Het maken van dergelijke - noodgedwongen - keuzes is naar het oordeel van de kantonrechter inherent aan de normale uitoefening van het bedrijf van de luchtvaartmaatschappij en ontslaat Lufthansa niet van haar verplichting de passagiers die ten gevolge van die keuzes zijn gedupeerd te compenseren.
5.6.
Lufthansa heeft gelet op het voorgaande naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aangetoond dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden. Gelet hierop komt de kantonrechter niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vertraging ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen. De vordering tot betaling van een compensatie van € 600,00 per passagier zal, gelet op de duur van de vertraging van de vlucht, worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is eveneens toewijsbaar nu hiertegen geen zelfstandig verweer is gevoerd.
De door de passagiers gemaakte kosten
5.7.
De passagiers vorderen een bedrag van € 388,17 aan gemaakte verzorgingskosten. Zij stellen deze kosten te hebben gemaakt voor een overnachting en het aanschaffen van eten en drinken nu zij geen vouchers van Lufthansa hiervoor hebben ontvangen. Ter onderbouwing van hun vordering leggen de passagiers kopieën van de bonnen van deze gemaakte kosten over. Lufthansa betwist dat door de passagiers extra kosten zijn gemaakt en acht deze bovendien te hoog. Lufthansa heeft aan de passagiers vouchers voor hotel, maaltijden enzovoort verstrekt. Lufthansa wijst in dit verband naar een uitdraai van haar reserveringssysteem (productie 5 conclusie van antwoord) waaruit hiervan blijkt. Dat de passagiers daar mogelijk geen gebruik van hebben gemaakt doet aan het voorgaande niet af, aldus Lufthansa. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.8.
Vast staat dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder c van de Verordening. De passagiers kunnen dan ook aanspraak maken op de kosten als bedoeld in artikel 9 lid 1,2 en 3 van de Verordening. De kantonrechter is van oordeel dat Lufthansa met de uitdraai uit haar systeem weliswaar heeft aangetoond dat zij de uitgave van de vouchers aan de passagiers heeft geaccordeerd, maar hieruit blijkt niet dat deze ook daadwerkelijk aan de passagiers zijn verstrekt of dat zij daarvan gebruik hebben gemaakt. Onbetwist staat vast dat de passagiers zijn gaan boarden om 17:00 uur en rond middernacht weer zijn afgezet in de stationshal van de luchthaven. De kantonrechter acht het dan ook redelijk dat de passagiers kosten hebben gemaakt voor een overnachting, maaltijden, en drinken. De passagiers hebben de door de hen gemaakte kosten naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd met de overgelegde bonnen. De kantonrechter zal deze kosten toewijzen tot een bedrag van $ 277,25 ($ 67,29 en $ 44,14 aan eten en drinken en $ 165,82 voor een hotelovernachting). De kosten voor taxivervoer vanaf Amsterdam Schiphol acht de kantonrechter niet toewijsbaar, nu de passagiers deze kosten ook hadden moeten maken als de vlucht op tijd zou zijn aangekomen. Ook een bedrag van $55,80 is niet toewijsbaar nu de kantonrechter uit de overgelegde (niet goed leesbare) productie niet kan opmaken waarvoor deze kosten zijn gemaakt.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5.11.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagiers van een bedrag van € 3.000,00 en een bedrag van $ 277,25 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 17 februari 2018 tot aan de dag van voldoening;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van een bedrag van € 463,82 aan buitengerechtelijke incassokosten;
6.3.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,54
griffierecht € 231,00
salaris gemachtigde € 420,00
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.4.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door Lufthansa worden gemaakt;
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter