ECLI:NL:RBNHO:2020:4450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
C/15/301880 / HA ZA 20-243
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in stukken van de nalatenschap van erflaatster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een incident naar aanleiding van een vordering ex artikel 843a Rv door [eiser/eiser] tegen [gedaagde/verweerder1] en [gedaagde/verweerder2]. [Eiser/eiser] vorderde inzage in verschillende stukken met betrekking tot de nalatenschap van zijn moeder, [erflaatster], die op [datum] was overleden. De rechtbank oordeelde dat [eiser/eiser] als erfgenaam recht heeft op inzage in de administratie van de nalatenschap, en dat de vordering tot inzage in de onderbouwende stukken van de boedel en de bankafschriften van erflaatster over een periode van vijf jaar toewijsbaar was. De rechtbank wees echter de vordering tot inzage in de bankafschriften van [gedaagde/verweerder1] af, omdat er onvoldoende grond was om te veronderstellen dat [eiser/eiser] daar belang bij had. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing werd genomen in het kader van de coronamaatregelen, waarbij [gedaagde/verweerder1] zes weken de tijd kreeg om aan de veroordeling te voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/301880 / HA ZA 20-243
Vonnis in incident van 17 juni 2020
in de zaak van
[eiser/eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.C. Kool te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde/verweerder1],

zowel pro schuldeiser als in hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verweerder in het incident,
advocaat mr. E.Z. Anink te Amsterdam,

2.[gedaagde/verweerder2],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verweerder in het incident,
advocaat mr. S.R. Baetens te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser/eiser], [gedaagde/verweerder1] en [gedaagde/verweerder2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerder2]
  • de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde/verweerder1].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De hoofdzaak

2.1.
Op [datum] is te [plaats] overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster). [eiser/eiser] en [gedaagde/verweerder2] zijn haar kinderen, geboren uit het eerste huwelijk van erflaatster.
2.2.
Erflaatster was in tweede echt gehuwd met [gedaagde/verweerder1] onder het maken van huwelijkse voorwaarden waarbij elke gemeenschap van goederen is uitgesloten.
2.3.
Erflaatster heeft bij testament van 28 januari 1999 over haar nalatenschap beschikt. Bij dat testament heeft erflaatster een ouderlijke boedelverdeling ex artikel 1167 lid 4 OBW gemaakt en aan haar kinderen, [eiser/eiser] en [gedaagde/verweerder2], een uitkering ter waarde van hun versterfaandeel toebedeeld. Er is geen executeur benoemd.
2.4.
[eiser/eiser] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.5.
In de hoofdzaak vordert [eiser/eiser] – samengevat – naast een voorwaardelijke, voor zover de gelijkluidende vordering in het incident niet wordt toegewezen, veroordeling tot inzage in bescheiden, voor recht te verklaren dat [gedaagde/verweerder1] zijn aandeel in de nalatenschap van erflaatster ex artikel 3:194 lid 2 BW heeft verbeurd en zijn erfdeel in de nalatenschap van erflaatster vast te stellen op basis van de verkregen informatie, rekening houdend met de verrekeningsvordering uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden, vermeerderd met rente en het verbeurd verklaarde aandeel van [gedaagde/verweerder1], alsmede voor recht te verklaren dat zijn vordering opeisbaar is per 10 juni 2020, althans onmiddellijk opeisbaar is, en [gedaagde/verweerder1] te veroordelen tot betaling aan [eiser/eiser] van een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht, te vermeerderen buitengerechtelijke kosten en rente.

3.Het incident

3.1.
[eiser/eiser] vordert in het incident ex artikel 843a Rv – samengevat – [gedaagde/verweerder1] te veroordelen inzage dan wel afschrift van de volgende stukken te verstrekken:
alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven in het ‘overzicht boedel’ zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
Een omschrijving van de inboedel en het verloop van de inboedel van erflaatster na aanbreng in het huwelijk;
Taxatierapporten van alle zaken op het overzicht boedel en van de inboedel;
Afschriften van alle banken, waar erflaatster bankierde, gedurende een periode van vijf jaar voor haar overlijden;
Afschriften van alle aangiften en aanslagen IB gedurende een periode van vijf jaar voor het overlijden van erflaatster tot aan haar overlijden, zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
Een opgave van de auto(’s) in het bezit van erflaatster ten tijde van haar overlijden met taxatierapport;
Een opgave van het contant geld dat erflaatster had ten tijde van haar overlijden;
Een opgave van de giften die erflaatster heeft gedaan;
Polissen van levensverzekeringen en correspondentie over de uitkering daarvan;
Een omschrijving van het opgespaarde vermogen van [gedaagde/verweerder1] en erflaatster, alsmede alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgenomen in voornoemde omschrijving, waaronder onder andere:
- taxatierapporten van alle zaken in het vermogen van [gedaagde/verweerder1], in elk geval van de woning;
- afschriften van alle banken, waar [gedaagde/verweerder1] bankierde of aandelen of opties hield, op het moment van overlijden van erflaatster;
- afschriften van alle aangiften en aanslagen IB van 2018 en 2019, zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
- een opgave van de auto(‘s) in het bezit van [gedaagde/verweerder1] ten tijde van het overlijden van erflaatster met taxatierapport;
- een opgave van al het contant geld dat [gedaagde/verweerder1] had ten tijde van het overlijden van erflaatster;
een en ander te verstrekken binnen 14 dagen na het vonnis in incident, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde/verweerder1] daar niet aan voldoet.
Verder vordert [eiser/eiser] [gedaagde/verweerder1] op straffe van een dwangsom te veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis in incident een boedelbeschrijving van de nalatenschap in zijn bezit te stellen, met een specificatie van de daarin opgenomen bedragen en onder bijvoeging van de onderbouwende stukken.
3.2.
[eiser/eiser] legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat [gedaagde/verweerder1] hem aanvankelijk ten onrechte niet bij de afwikkeling van de nalatenschap heeft betrokken en hij geen reactie kreeg op zijn herhaalde verzoeken om informatie. Na inschakeling van zijn rechtsbijstandsverzekeraar heeft hij een beperkt aantal stukken ontvangen, waaronder een uiterst summiere onjuiste boedelbeschrijving. In de boedelbeschrijving ontbreken meerdere bestanddelen, waaronder een auto Volkswagen Golf, de helft van gezamenlijke kunstverzameling en waardevolle sieraden. Voorts is sprake van opgespaard vermogen van [gedaagde/verweerder1] en erflaatster dat vermoedelijk gefinancierd is uit hetgeen op grond van de huwelijkse voorwaarden verrekend had moeten worden, zodat de verrekeningsvordering van de nalatenschap van erflaatster ziet op het gehele gespaarde vermogen van erflaatster en [gedaagde/verweerder1]. Om de verrekeningsvordering te kunnen berekenen dient [gedaagde/verweerder1] inzicht te verschaffen in de informatie over het opgespaarde vermogen en de onderbouwende stukken daarvan, aldus nog steeds [eiser/eiser]. [eiser/eiser] stelt dat hij over de opgevraagde stukken dient te beschikken om aan de hand hiervan de omvang van de nalatenschap van erflaatster te kunnen vaststellen.
3.3.
[gedaagde/verweerder1] voert aan dat geen sprake is van onwil en hij tot een oplossing in der minne wil komen en druk doende is de daartoe benodigde stukken te verzamelen. Volgens [gedaagde/verweerder1] heeft hij aan zijn inlichtingenplicht voldaan en zal hij hieraan blijven voldoen voor zover het stukken betreft die van belang zijn voor de vaststelling van de aanspraak van [eiser/eiser] in verband met de van toepassing zijnde ouderlijke boedelverdeling. [gedaagde/verweerder1] betwist daarom dat sprake is van een spoedeisend belang; hij is doende de stukken te verzamelen, maar dat vergt wat meer tijd. [gedaagde/verweerder1] voert tenslotte tegen de verzochten stukken afzonderlijk verweer.
3.4.
[gedaagde/verweerder2] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was. Artikel 843a Rv biedt derhalve niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan de eiser in het incident, slechts vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen in de hoofdzaak. Naast deze beperkingen - waarmee is beoogd een dam op te werpen tegen zogenoemde “fishing expeditions” - bevat het artikel de nadere restrictie dat degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser/eiser] als erfgenaam recht heeft op afschrift/inzage in de stukken die zien op de nalatenschap van erflaatster. Het verweer van [gedaagde/verweerder1] dat het verzoek onvoldoende spoedeisend is nu in de hoofdzaak afgifte van dezelfde stukken en informatie wordt verlangd, kan niet worden gevolgd. Dat [gedaagde/verweerder1] doende is de nodige stukken te verzamelen en een schikkingsvoorstel in de maak is, maakt dit niet anders. De vordering (ad I.1) tot inzage in, dan wel afschrift van alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven in het ‘overzicht boedel’ zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt, zal daarom worden toegewezen. De toezegging van [gedaagde/verweerder1] dat hij hier vrijwillig aan zal voldoen, staat aan die toewijzing niet in de weg.
4.3.
Ook de inzage in alle bankafschriften van erflaatster over een periode van 5 jaar zal worden toegewezen. [eiser/eiser] heeft als erfgenaam (en legitimaris) immers recht op inzage in de administratie van erflaatster. Met een fishing expedition heeft dit niet van doen. Dat [eiser/eiser] vooralsnog geen aanspraak heeft gemaakt op zijn aanvullende legitieme portie maakt dit niet anders. De omstandigheid dat [gedaagde/verweerder1] een dergelijke inzage als uiterst belastend ervaart, doet evenmin aan het inzagerecht van [eiser/eiser] afbreuk. Dit geldt evenzeer voor de verzochte inzage in de aangifte IB van erflaatster, alsmede de aangifte IB van [gedaagde/verweerder1]. Zoals [gedaagde/verweerder1] zelf ook aangeeft heeft [eiser/eiser] recht en belang bij inzage van de stukken die van belang zijn voor de vaststelling van zijn aanspraak in verband met de van toepassing zijnde ouderlijke boedelverdeling. Nu [gedaagde/verweerder1] het bestaan van een verrekeningsvordering uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden (die tot de nalatenschap behoort) niet heeft betwist, is het belang van [eiser/eiser] bij deze stukken naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegeven. Voor inzage in alle bankafschriften van [gedaagde/verweerder1] van de afgelopen 5 jaren ziet de rechtbank vooralsnog, mede gelet op de vertrouwelijkheid van deze gegevens, onvoldoende grond. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiser/eiser], naast eerder genoemde IB aangifte, belang heeft in inzage in iedere afzonderlijke financiële transactie van [gedaagde/verweerder1] over de afgelopen 5 jaren.
4.4.
De vordering tot inzage in, dan wel afschrift van de overige gevorderde stukken zal worden afgewezen Het inzagerecht van artikel 843a Rv heeft uitsluitend betrekking op bestaande bescheiden en niet op het opmaken daarvan. Voor zover de gevraagde overzichten/opgave en (taxatie-)rapporten (nog) niet bestaan, kan artikel 843a Rv daarom geen grondslag vormen voor toewijzing van de vordering. Dit geldt evenzeer voor de onder I.9 verzochte polissen levensverzekeringen en correspondentie over de uitkering hiervan, nu [gedaagde/verweerder1] het bestaan hiervan heeft betwist.
4.5.
De rechtbank zal aan de veroordeling tot inzage in, dan wel afschrift van de toegewezen bescheiden, mede in aanmerking genomen de huidige omstandigheden in verband met de corona pandemie, een termijn verbinden van 6 weken opdat [gedaagde/verweerder1] voldoende gelegenheid zal hebben om hieraan te kunnen voldoen. De gevorderde dwangsom wordt afgewezen nu [gedaagde/verweerder1] heeft toegezegd vrijwillig aan de veroordeling te zullen voldoen.
4.6.
De rechtbank ziet, gelet op de familierechtelijke relatie van partijen, aanleiding de proceskosten van dit incident te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde/verweerder1] om binnen zes weken aan [eiser/eiser] inzage in dan wel afschrift te verstrekken van de volgende stukken:
- Alle onderbouwende stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven in het ‘overzicht boedel’ zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
- Afschriften van alle banken, waar erflaatster bankierde, gedurende een periode van vijf jaar voor haar overlijden;
- Afschriften van alle aangiften en aanslagen IB gedurende een periode van vijf jaar voor het overlijden van erflaatster tot aan haar overlijden, zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
- Afschriften van de aangiften en aanslagen IB van [gedaagde/verweerder1] van 2018 en 2019, zonder dat delen daarvan onleesbaar zijn gemaakt;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.3.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 juli 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: