ECLI:NL:RBNHO:2020:4492

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/15/302720 / JU RK 20-935
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezag en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige]. De vader van de minderjarige, die samen met de moeder het gezag uitoefent, is geëmigreerd met onbekende bestemming en heeft geen contact met de moeder of de minderjarige. Hierdoor is het gezag van de vader van rechtswege geschorst, waardoor de moeder alleen het gezag uitoefent. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, omdat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De minderjarige heeft last gehad van paniekaanvallen en hyperventilatie, en zijn schoolgang is gestagneerd. De moeder is volgens de Raad onvoldoende in staat om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen, omdat zij hulpverlening afwijst en geen inzicht heeft in haar eigen handelen.

Tijdens de zitting heeft de minderjarige aangegeven dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt en dat het goed met hem gaat. De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling en vindt het onterecht dat haar zoon hiervoor wordt gestraft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige serieus zijn en dat er een risico bestaat dat hij opnieuw in de problemen komt als er geen toezicht is. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, met als doel de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen en de moeder te ondersteunen in haar opvoedingsverantwoordelijkheid.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/302720 / JU RK 20-935
datum uitspraak: 3 juni 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 11 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 12 mei 2020.
Op 3 juni 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de minderjarige [de minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [vertegenwoordiger van de raad] ,
- een vertegenwoordigster van De Jeugd- en Gezinsbeschermers, [vertegenwoordiger van de GI] .

De feiten

[de minderjarige] is de zoon van [de moeder] (hierna te noemen: de moeder) en [de vader] (hierna te noemen: de vader).
De vader is volgens de Basisregistratie personen per 3 augustus 2016 geëmigreerd met onbekende bestemming. [de minderjarige] en de moeder hebben geen contact met hem.
[de minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. Ter onderbouwing van het verzochte heeft de Raad het volgende naar voren gebracht.
De Raad is van mening dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zijn schoolgang is lange tijd gestagneerd, waardoor een voortijdige schooluitval in het verschiet ligt en hij mogelijk moeilijk werk zal kunnen vinden. [de minderjarige] heeft tot voor kort veel last gehad van paniekaanvallen en hyperventilatie, waarvoor hulp in de vorm van therapie door de moeder en hemzelf werd afgewezen. Hij is zeer loyaal naar de moeder en op haar welbevinden gericht, waardoor hij niet toekomt aan zijn individuele ontwikkeling. [de minderjarige] heeft door zijn geïsoleerde bestaan weinig sociale contacten. De moeder is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat zij steevast hulpverlening afwijst. Zij lijkt daardoor geen inzicht te hebben in haar eigen handelen en het lukt haar niet om de opvoeding van [de minderjarige] vorm te geven. Er is sprake van langdurige, chronische en complexe problematiek, met een terugkerend patroon van stagnerende schoolgang als de hulpverlening uit beeld raakt.
De Raad wil het gezin nog één kans geven om hulpverlening aan te gaan en vol te houden. Een gezinsvoogd dient de belangen van [de minderjarige] te behartigen, regie te voeren en moeder te ondersteunen om met de hulpverlening samen te werken.
Ter zitting heeft de Raad hieraan het volgende toegevoegd. Het is fijn dat [de minderjarige] zelf vindt dat het goed met hem gaat en dat hij wat school betreft een positieve ontwikkeling doormaakt. Het is van belang dat deze ontwikkeling zich voortzet en dat daar zicht op is. Verder maakt de Raad zich nog steeds zorgen over de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . Het verplichte kader is nodig, omdat de moeder de zorgen over [de minderjarige] niet deelt en de hulpverlening in het vrijwillig kader gestagneerd is.

Het standpunt van belanghebbenden

Het standpunt van de minderjarige [de minderjarige]
heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Hij heeft het gevoel dat er alleen wordt gekeken naar een periode waarin hij zich niet goed voelde, maar dit is niet meer aan de orde. Hij voelt zich goed en sinds een paar maanden is hij van zijn angststoornissen af. Ook is hij van plan te gaan solliciteren bij de [supermarkt] als vakkenvuller. De opbouw van zijn schoolgang is helaas doorkruist door het Corona-virus. Wel geeft [de minderjarige] aan dat deze opbouw goed ging en hij het weer leuk vond om naar school te gaan. Momenteel volgt hij online les. Doordat er een stagnatie is geweest in zijn schoolgang, gaat [de minderjarige] binnenkort naar een andere school. Verder heeft hij het naar zijn zin thuis bij zijn moeder. Hij vindt alles fijn thuis en zijn moeder is een schat.
Het standpunt van de moeder
Ter zitting heeft de moeder aangegeven het niet eens te zijn met de verzochte ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Ze heeft hier gaan behoefte aan. De moeder vindt het erg dat er voor haar gevoel alleen naar het verleden wordt gekeken en ze voelt zich bij voorbaat al veroordeeld. Zij vindt het niet eerlijk dat [de minderjarige] daarvoor wordt gestraft. Het gaat nu goed met hem en hij zit lekker in zijn vel. Wanneer er (weer) een ondertoezichtstelling komt, is [de minderjarige] zo weer terug bij af. De moeder begrijpt dan ook niet waarom [de minderjarige] niet de kans krijgt om te laten zien dat het goed met hem gaat.

De beoordeling

De kinderrechter constateert dat de vader, die samen met de moeder het gezag over [de minderjarige] heeft, zijn gezag feitelijk niet uitoefent. De vader is al jaren geëmigreerd met onbekende bestemming en hij heeft geen contact met de moeder of [de minderjarige] . Op grond van artikel 1:253r, eerste lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 1:253q is gedurende de tijd waarin het bestaan of de verblijfplaats van de ouder met gezag onbekend is, diens gezag van rechtswege geschorst en oefent de andere ouder alleen het gezag uit. De kinderrechter stelt dan ook vast dat het gezag van de vader van rechtswege is geschorst. Hij is daarom ook niet als belanghebbende aangemerkt.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan het wettelijk criterium voor een ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en neemt hierbij het volgende in overweging.
Het is de kinderrechter duidelijk dat de moeder heel veel van [de minderjarige] houdt en het beste met hem voor heeft. [de minderjarige] heeft het fijn thuis en zijn moeder is erg belangrijk voor hem. Verder is gebleken dat er sinds kort een stijgende lijn te zien is in de ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij zijn school (grotendeels online) weer opgepakt heeft en momenteel geen hinder ondervindt van zijn angststoornis. Het is van groot belang dat deze stijgende lijn wordt voortgezet. [de minderjarige] is tot voor kort een hele tijd niet naar school is gegaan en zijn ontwikkeling is daardoor gestagneerd. Komend schooljaar zal hij naar een andere school moeten. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er zicht is op hoe het daar gaat met [de minderjarige] , zodat hij niet opnieuw uitvalt. De kinderrechter maakt zich ook zorgen over de emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] , omdat hij behoorlijk geïsoleerd lijkt te hebben geleefd en dat mogelijk nog steeds doet. [de minderjarige] is opvallend sterk gericht op zijn moeder en wekt de indruk zaken positiever voor te stellen dan ze zijn, mogelijk om hulpverlening buiten de deur te houden. Een complicerende factor hierbij is dat er moeilijk zicht te krijgen is op de opvoedsituatie van [de minderjarige] , omdat de moeder zeer wantrouwend tegenover de hulpverlening staat en de zorgen niet deelt. Zij voelt zich snel aangevallen en reageert zeer emotioneel als oprechte zorgen besproken worden, mogelijk als gevolg van onderliggende trauma’s die te maken hebben met een vroegere uithuisplaatsing van een zus van [de minderjarige] en het vroege overlijden van de broer van [de minderjarige] . Hulpverlening daarvoor wijst zij tot nu toe af.
Op dit moment lijkt de angststoornis van [de minderjarige] naar de achtergrond te zijn verschoven, maar er heeft geen behandeling plaatsgevonden voor de onderliggende oorzaak. Juist nu [de minderjarige] naar een nieuwe school gaat en stappen moet gaan zetten op de weg naar meer zelfstandigheid en volwassenheid, is het belangrijk te monitoren hoe het gaat met de angststoornis en of daarvoor niet alsnog behandeling nodig is.
Al met al zijn er al langere tijd serieuze zorgen op meerdere leefgebieden over [de minderjarige] , terwijl de positieve ontwikkelingen nog pril zijn en de bestendigheid daarvan onzeker is.
De kinderrechter is van oordeel dat de moeder op dit moment onvoldoende in staat is om zelfstandig de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen, omdat zij de zorgen onvoldoende erkent en de hulpverlening wantrouwt. De hoop en verwachting is wel dat de moeder in de toekomst weer in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] volledig te dragen, binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
  • de gestagneerde schoolgang,
  • de latente angststoornis van [de minderjarige] waarvoor hij niet behandeld is,
  • de sociaal emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] ,
  • het ontbreken van zicht op de opvoedsituatie,
  • het wantrouwen van de moeder jegens de hulpverlening en onderliggende trauma’s waarvoor zij geen behandeling wenst.
Gelet op de ernst en duur van de bestaande problematiek zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:

verstaat dat het gezag van de vader, [de vader] , over de minderjarige

[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
van rechtswege is geschorst en dat de moeder,
[de moeder], alleen het gezag over hem uitoefent,
draagt de griffier van deze rechtbank op om zorg te dragen voor een aantekening hiervan in het gezagsregister,
stelt
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar, met ingang van 3 juni 2020 tot 3 juni 2021;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. A. Klaver als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2020. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam