Op 23 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bestaande uit de vennootschap onder firma Manege [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3], een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. De zaak betreft het gebruik van paddocks door de manege, waarbij de gemeente een dwangsom heeft opgelegd voor het gebruik van deze paddocks voor meer dan twee uur per dag. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze last en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van hun beroep tegen het besluit van de gemeente.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers en de gemeente overeenstemming hebben bereikt over het gebruik van de paddocks, waarbij is afgesproken dat de paddocks A en B gebruikt mogen worden voor het verblijf van vier paarden en twee shetlanders totdat er een beslissing is genomen op het beroep dat geregistreerd staat onder zaaknummer HAA 20/2197. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat zijn oordeel voorlopig is en niet bindend voor de uiteindelijke beslissing in de bodemprocedure.
De uitspraak is gedaan in een zitting die via Skype heeft plaatsgevonden, waarbij de verzoekers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de gemeente en vertegenwoordigers van de derde partijen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft aangegeven dat er nog twee andere beroepen aanhangig zijn die mogelijk gelijktijdig behandeld zullen worden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier mr. F. Vermeij.