ECLI:NL:RBNHO:2020:4636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
1522068719
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen uit woningen door middel van babbeltruc bij bejaarden, pinnen met weggenomen betaalpassen en een straatroof

Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen uit woningen, voornamelijk gericht op bejaarde slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met mededaders, gebruik maakte van een babbeltruc om toegang te krijgen tot de woningen van de slachtoffers. De verdachte deed zich voor als onderhoudsmonteur en misbruikte het vertrouwen van de slachtoffers om hen af te leiden terwijl anderen in de woning goederen en geld wegnamen. De verdachte heeft in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 in totaal 17 feiten gepleegd, waaronder diefstal met geweld en diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van verschillende benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen voor de geleden materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-220687-19 en 18-035876-16 (vord tul) (P)
Uitspraakdatum: 25 juni 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op één of meer tijdstippen, te Hoorn en/of Zwaag en/of Wognum en/of Schagen en/of Haarlem en/of Hoogkarspel en/of Someren en/of Melick en/of Medemblik en/of Haren en/of Amstelveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak 1) in/uit een woning aan het [adres] te Hoorn, één of meerdere goederen, te weten een portemonnee en/of pinpas en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , en/of
- ( zaak 2) in/uit een woning aan de [adres] te Hoorn, één of meerdere goederen te weten een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , en/of
- ( zaak 3) in/uit een woning aan de [adres] te Zwaag, één of meerdere goederen te weten een portemonnee en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , en/of
- ( zaak 4) in/uit een woning aan de [adres] te Hoorn, één of meerdere goederen te weten een portemonnee (inclusief een geldbedrag, te weten € 160 en/of een pinpas) en/of diverse sieraden en/of een geldkistje, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , en/of
- ( zaak 5) in/uit een woning aan de [adres] te Zwaag, één of meerdere goederen te weten een geldbedrag (van circa € 1000) en/of diverse sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , en/of
- ( zaak 6) in/uit een woning aan de [adres] te Wognum, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , en/of
- ( zaak 7) in/uit een woning aan de [adres] te Schagen, één of meerdere goederen te weten een geldbedrag (circa € 20), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , en/of
- ( zaak 8) in/uit een woning aan de [adres] te Hoorn, één of meerdere goederen te weten een sleutel en/of een pinpas en/of geldbedrag (circa € 60), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , en/of
- ( zaak 9) in/uit een woning aan de [adres] te Hoorn, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een (huis)sleutel en/of een geldbedrag (circa € 70 en/of muntgeld), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 9] , en/of
- ( zaak 10) in/uit een woning aan de [adres] te Haarlem, één of meerdere goederen te weten een bankpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] , en/of
- ( zaak 11) in/uit een woning aan de [adres] te Hoogkarspel, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of één of meerdere zilveren munten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 11] , en/of
- ( zaak 12) in/uit een woning aan ’ [adres] te Hoogkarspel, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 12] , en/of
- ( zaak 13) in/uit een woning aan de [adres] te Someren, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 13] , en/of
- ( zaak 14) in/uit een woning aan de [adres] te Melick, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een identiteitskaart en/of één of meerdere portemonnees, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 14] , en/of
- ( zaak 15) in/uit een woning aan [adres] te Medemblik, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas en/of een geldbedrag (circa € 50), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 15] , en/of
- ( zaak 16) in/uit een woning aan de [adres] te Haren, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 16] , en/of
- ( zaak 17) in/uit een woning aan de [adres] te Amstelveen, één of meerdere goederen te weten diverse sieraden en/of een pinpas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 17] ;
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en/of Heerhugowaard en/of Alkmaar en/of Zwaag en/of Hoorn en/of Utrecht en/of Roermond en/of Groningen, althans (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, telkens een of meer geldbedrag(en) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
  • (zaak 1) [slachtoffer 1] (een geldbedrag van € 6.231,30) en/of
  • (zaak 2) [slachtoffer 2] (een geldbedrag van € 4.900) en/of
  • (zaak 10) [slachtoffer 10] (een geldbedrag van € 620) en/of
  • (zaak 12) [slachtoffer 12] (een geldbedrag van € 2.150) en/of
  • (zaak 14) [slachtoffer 14] (een geldbedrag van € 1.670) en/of
  • (zaak 16) [slachtoffer 16] (een geldbedrag van € 3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode;
3:
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Purmerend een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type A7), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 18] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 18] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 18] een duw te geven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak verzocht voor het onder 1 tenlastegelegde wat betreft de zaken 2, 3, 4, en 7, voor het onder 2 tenlastegelegde wat betreft zaak 12 en voor het onder 3 tenlastegelegde. Wat betreft de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten waarvoor de raadsvrouw vrijspraak bepleit, heeft zij betoogd dat er onvoldoende bewijs aanwezig is dat het verdachte is geweest die zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat het een voor verdachte gezien zijn documentatie atypisch delict betreft. Voorts zijn de signalementen die de aangever en de getuige geven onderling te verschillend en is niet gebleken dat de telefoon van verdachte ten tijde van de diefstal ter plaatse is geweest. Er zit weinig tijd tussen de diefstal en het moment dat verdachte de telefoon in gebruik heeft genomen. Daar staat tegenover dat een dief er belang bij heeft dat een gestolen goed snel uit zijn invloedssfeer is en de handel via internet zich snel voltrekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 wat betreft de zaken 3, 4 en 7 is ten laste gelegd en onder feit 2 wat betreft de zaken 12 en 14 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierna onder de bewijsoverwegingen nader wordt overwogen. De in die overwegingen bedoelde en nader besproken samenhang tussen de onder 1 tenlastegelegde feiten die bewezen worden verklaard doet zich in, voor een bewezenverklaring vereiste, onvoldoende mate voor ten aanzien van de feiten onder 1 waarvan wordt vrijgesproken. De door de officier van justitie bedoelde significantie van de overeenkomsten wordt naar het oordeel van de rechtbank in ontoereikende mate aangetroffen, noch in de werkwijze, noch in de telefoongegevens, noch in de combinatie hiervan. Evenmin zijn gestolen voorwerpen bij de verdachte aangetroffen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder feit 1 wat betreft de zaken 1, 2, 5, 6 en 8 tot en met 17 en feit 2 wat betreft de zaken 1, 2, 10 en 16 en feit 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Ten aanzien van feit 1:
De verdachte heeft bekend dat hij de diefstallen zoals onderzocht in de zaken 1, 2, 8, 9, 10, 13, 14, 15 en 16 heeft gepleegd. Hij heeft daartoe verklaard dat hij de bewoners moest afleiden. De verdachte ging met een koffer naar de woning en deed alsof hij voor een controle van de verwarming kwam. Een ander persoon doorzocht de woning en nam spullen mee. In de woning hield de verdachte in een aantal gevallen met die ander contact met Whatsapp-berichten waarbij gebruik werd gemaakt van twee telefoons van het merk Samsung. Deze waren van de verdachte. De gebruikte telefoonnummers waren [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Ieder had dan een telefoon. De verdachte heeft verklaard dat hij ook een aantal keren naar de bewoner heeft gebeld.
De rechtbank leidt uit de processen-verbaal van aangifte in voornoemde zaken de volgende werkwijze af.
De aangeefster, in een enkel geval aangever, was meestal alleenwonend en hoogbejaard. Veelal werd eerst naar de huistelefoon gebeld door een man die vertelde van een woningbouwvereniging of een gasbedrijf te zijn. Hij vertelde dan dat er een lekkage was in een water- of gasleiding en dat er een medewerker moest langs komen om een controle uit te voeren in de woning. In zaak 9 ging het om onderhoud aan de centrale verwarming. In andere gevallen werd er niet eerst op de huistelefoon gebeld, maar belde een man, met veelal een gereedschapskist, aan de voordeur van de woning met eenzelfde soort verhaal.
In de woning verplaatste de man zich door de woning om controles uit te voeren. De man vertelde dan aan de aangeefster dat zij moest meelopen, omdat de man volgens de regels van zijn bedrijf niet alleen in ruimtes in de woning mocht zijn. Wel vroeg hij aan sommige aangevers om naar een andere verdieping of andere ruimte te gaan om daar de wc door te trekken, de verwarming of de kraan open te zetten en/of te controleren of de radiatoren warm werden. De man zette in een aantal gevallen ook zelf kranen open en liet die stromen.
Nadat de man vertrokken was, belde een man of vrouw naar de huistelefoon van aangeefster, die zei van een bank te zijn en meldde dat de bankpas van de aangeefster gevonden was, meestal door een ouder persoon in een supermarkt. De persoon aan de telefoon vroeg dan aan de aangeefster om de pincode van de bankpas om een nieuwe pas te kunnen opsturen, om de pas te kunnen blokkeren of om te controleren of de pas daadwerkelijk van de aangeefster was. De aangeefsters kregen meestal meer personen aan de lijn, zowel mannelijk als vrouwelijk. Een enkele keer herkende een aangeefster de stem van de man die eerder in de woning was geweest.
In de meeste zaken bleek uit onderzoek van de politie de aangeefster of aangever op de dag van de diefstal (herhaaldelijk) te zijn gebeld door het telefoonnummer eindigend op 1161. Ten tijde van de diefstallen bevonden de telefoonnummers eindigend op 7259 en 1161 zich veelal in de nabije omgeving van de woning.
Ten aanzien van zaak 8 heeft de politie in de telefoon met nummer eindigend op 1161 een chatgesprek aangetroffen van 2 oktober 2019, de pleegdatum, waarin de telefoonnummers eindigend op 1161 en 7259 bespreken dat één van beide naar boven moet gaan, dat één van beide niets vindt, dat de ander ‘haar’ naar zolder of de tuin moet brengen, waar de één zich moet verstoppen, waarin de gebruikers elkaar “pop” noemen. Eén van de gebruikers vraagt of hij of zij al naar de gang kan en dat de ander ‘haar’ even daar moet houden. Dat de één in de gang een sleutel heeft gevonden en dat de één haar pas al heeft.
Nadat de verdachte was aangehouden, heeft de politie onder leiding van de rechter-commissaris de woning van de verdachte doorzocht. In de woning heeft de politie sieraden en horloges aangetroffen, die door diverse benadeelden worden herkend als hun eigendom. Verder heeft de politie in de woning van de verdachte een identiteitsbewijs van de aangeefster in zaak 14 aangetroffen.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen de zaken 1, 2, 8, 9, 10, 13, 14, 15 en 16 onder feit 1 heeft gepleegd.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in voornoemde bewezenverklaarde feiten een patroon valt te herkennen. De rechtbank acht deze werkwijze zo dominant en in het oog springend dat de bewijsmiddelen waarin deze werkwijze tot uitdrukking komt elkaar onderling in bewijswaarde en bewijskracht versterken. Deze bewijsmiddelen worden daarom niet alleen gebruikt voor de bewijslevering voor de feiten waarop zij blijkens hun inhoud rechtstreeks betrekking hebben maar ook voor de bewijsvoering van de feiten, zoals tenlastegelegd onder 1 in de zaken 5, 6, 11, 12 en 17.
Het patroon in aard en inhoud van de bewijsmiddelen keert geheel of gedeeltelijk terug in de bewijsmiddelen die rechtstreeks betrekking hebben op de feiten die de verdachte zich niet herinnert of die hij ontkent, te weten in de zaken 5, 6, 11, 12 en 17 onder feit 1. De rechtbank acht voor de bewezenverklaring van deze feiten dan ook mede redengevend de bewijsmiddelen voor de zaken 1, 2, 8, 9, 10, 13, 14, 15 en 16 onder feit 1. De overeenkomsten doen zich telkens in toereikende mate voor op relevante en significante details.
Daar komt bij dat de bewijsmiddelen die naar hun inhoud betrekking hebben op de feiten die de verdachte ontkent en het feit dat de verdachte zich niet herinnert, ook onderling op onderdelen een samenhang vertonen die een verdere verankering van de bewijsconstructie voor elk van die feiten oplevert.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, dan ook wettig en overtuigen bewezen dat de verdachte ook de zaken 5, 6, 11, 12 en 17 onder feit 1 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan.
Feit 2:
Op grond van aangiften en de bekennende verklaringen van de verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich aan het onder 2 in zaken 1, 2, 10 en 16 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt. In zaak 1 en 2 heeft verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd te pinnen met de gestolen passen. Op grond hiervan en op grond van de in zaaksdossiers 10 en 16 bevindende camerabeelden van het pinnen acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte het onder 2 in zaken 1, 2, 10 en 16 ten laste gelegde met een ander heeft gepleegd.
Feit 3:
De aangever heeft verklaard dat de diefstal van zijn telefoon op 1 september 2019 omstreeks 20.30 uur in Purmerend heeft plaatsgevonden. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige. De simkaart van de verdachte met het telefoonnummer eindigend op -1161 is de volgende dag om 08.46 uur in [adres] , nabij de woonplaats van de verdachte, actief in de weggenomen telefoon. De telefoon is bij de doorzoeking van de woning van verdachte in [adres] op 9 oktober 2019 aangetroffen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon die avond op Marktplaats heeft gekocht en de volgende ochtend vroeg heeft opgehaald.
De rechtbank overweegt dat de verdachte deze stelling op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin bieden de processen-verbaal van verhoor van de verdachte bevestiging voor diens verklaring ter terechtzitting dat hij in dit verband bij de politie heeft gevraagd om zijn inbeslaggenomen telefoon te onderzoeken op contacten onder zijn toenmalige Marktplaats-account.
Gelet op het korte tijdverloop tussen het wegnemen van de telefoon, het plaatsen van de simkaart van verdachte in de telefoon van aangever en de locatie waar dit is gebeurd, acht de rechtbank, bij gebreke van een aannemelijke verklaring van de verdachte, bewezen dat verdachte zich aan deze diefstal heeft schuldig gemaakt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde, wat betreft de zaken 1, 2, 5, 6 en 8 tot en met 17, het onder 2 ten laste gelegde, wat betreft de zaken 1, 2, 10 en 16 en het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij omstreeks de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 op tijdstippen, te Hoorn en Zwaag en Wognum en Haarlem en Hoogkarspel en Someren en Melick en Medemblik en Haren en Amstelveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
- ( zaak 1) uit een woning aan de [adres] te Hoorn een pinpas en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en
- ( zaak 2) uit een woning aan de [adres] te Hoorn een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en
- ( zaak 5) uit een woning aan de [adres] te Zwaag een geldbedrag (van € 1000) en diverse sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 5] , en
- ( zaak 6) uit een woning aan de [adres] te Wognum diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 6] , en
- ( zaak 8) uit een woning aan de [adres] te Hoorn, een sleutel en een pinpas en geldbedrag (circa € 60), toebehorende aan [slachtoffer 8] , en
- ( zaak 9) uit een woning aan de [adres] te Hoorn diverse sieraden en een huissleutel, toebehorende aan [slachtoffer 9] , en
- ( zaak 10) uit een woning aan de [adres] te Haarlem een bankpas, toebehorende aan [slachtoffer 10] , en
- ( zaak 11) uit een woning aan de [adres] te Hoogkarspel diverse sieraden en een pinpas en zilveren munten, toebehorende aan [slachtoffer 11] , en
- ( zaak 12) uit een woning aan [adres] te Hoogkarspel diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 12] , en
- ( zaak 13) in/uit een woning aan de [adres] te Someren diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan [slachtoffer 13] , en
- ( zaak 14) uit een woning aan de [adres] te Melick, diverse sieraden en een pinpas en een identiteitskaart en meerdere portemonnees, toebehorende aan [slachtoffer 14] , en
- ( zaak 15) uit een woning aan [adres] te Medemblik diverse sieraden en een pinpas en een geldbedrag (€ 50), toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en
- ( zaak 16) uit een woning aan de [adres] te Haren, diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 16] , en
- ( zaak 17) uit een woning aan de [adres] te Amstelveen diverse sieraden en een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer 17] .
Feit 2:
hij op tijdstippen in de periode van 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akersloot en Heerhugowaard en Alkmaar en Hoorn en Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan
  • (zaak 1) [slachtoffer 1] (een geldbedrag van € 6.231,30) en
  • (zaak 2) [slachtoffer 2] (een geldbedrag van € 4.900) en
  • (zaak 10) [slachtoffer 10] (een geldbedrag van € 620) en
  • (zaak 16) [slachtoffer 16] (een geldbedrag van € 3.200),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer (pin)transacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van voornoemde personen en de aan die pas gekoppelde pincode.
Feit 3:
hij op 1 september 2019 te Purmerend een mobiele telefoon (van het merk Samsung, type A7), toebehorende aan [slachtoffer 18] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 18] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer 18] een duw te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, zaken 1, 2, 5, 6, 8 tot en met 17:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Feit 2, zaken 1, 2, 10 en 16:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden in voorwaardelijke vorm met aan de proeftijd verbonden de geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw aldus dat zij heeft beoogd te betogen dat de resterende onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan en zou moeten worden “omgezet” in een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van omstreeks 13 augustus 2019 tot en met 7 oktober 2019 in vereniging door middel van een babbeltruc bij veertien bejaarde tot hoogbejaarde slachtoffers uit hun woningen geld en goederen weggenomen. De verdachte heeft zich bij deze delicten voorgedaan als een onderhoudsmonteur en heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Daarbij heeft de verdachte samen met één of meer anderen in een aantal gevallen een bankpas weggenomen en onder valse voorwendselen de slachtoffers de bijbehorende pincode laten noemen. Vervolgens heeft de verdachte met zijn mededader kort hierna grote geldbedragen van de rekeningen van de slachtoffers opgenomen, waardoor de verdachte zich eveneens heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. Dit zijn ernstige feiten, die naast financiële schade, overlast en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers teweeg hebben gebracht. De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte hiervoor doelbewust kwetsbare ouderen heeft uitgezocht. Deze handelswijze van de verdachte is sluw en doortrapt en getuigt van een grote mate van berekening. De chats met een vriend waarin de verdachte spreekt over het “leeghalen” van een rekening van het slachtoffer in zaak 14 waarbij hij is ingelogd op haar rekening en screenshots daarvan deelt, zijn onthutsend en onthullen dat het toegebrachte leed de verdachte in het geheel niet deert. De verdachte was telkens slechts uit op eigen financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor zijn kwetsbare slachtoffers die voor hem wel een heel makkelijke prooi waren.
De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij niet volledige verantwoordelijkheid heeft genomen door een deel van de feiten niet te bekennen. Daar komt bij dat hij voor de feiten die hij wel heeft bekend een volstrekt onaannemelijke verklaring heeft gegeven (namelijk dat hij geld nodig had voor de behandeling van zijn ernstig zieke zwager) die hij op geen enkele wijze van een begin van toelichting of onderbouwing heeft voorzien.
Uit de aangiften en toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat de diefstallen de slachtoffers bijzonder hebben aangegrepen en dat zij daardoor angstig en wantrouwend naar hun medemens zijn geworden, terwijl zij juist vaak afhankelijk zijn van hulp van anderen.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een brutale straatroof op een jongen van 14 jaar oud.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen ter zake van agressie- en vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. De verdachte is kennelijk heel hardleers. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
- het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 8 januari 2020 van M. de Klerk, GZ-psycholoog.
Het psychologisch rapport houdt onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Onbehandeld is sprake van een hoog risico op herhaling van soortgelijke feiten als het tenlastegelegde. Om recidive te voorkomen acht ondergetekende een ambulante behandeling noodzakelijk. De belangrijkste doelen van een dergelijke behandeling zijn het aanleren van alternatieve copingmechanismen en het adequaat leren omgaan met de beperkingen die een licht verstandelijke beperking met zich mee brengen. Daarnaast behoeft betrokkene ondersteuning bij het op orde krijgen van verschillende leefgebieden. Gelet op zijn verstandelijke beperking is een plaatsing binnen een RIWB geïndiceerd.
Met deze conclusies kan de rechtbank zich verenigen. De bewezenverklaarde feiten hebben in zo sterke mate een financieel gemotiveerd karakter dat hierin geen grond is gelegen om het advies over te nemen dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte moeten worden toegerekend.
De rechtbank komt op grond van voorgaande tot de oplegging van de volgende straf, waarmee de ernst van de feiten naar de samenleving tot uitdrukking wordt gebracht, terwijl tegelijkertijd de verdachte perspectief wordt geboden op verbetering en ondersteuning in de toekomst, wat ook een maatschappelijk belang is.
- de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 16 januari 2020 en 10 februari 2020 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
De reclassering adviseert oplegging van een deels voorwaardelijke straf en oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een ambulante behandeling door Philadelphia Zorg, een forensische psychiatrische polikliniek, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
- een verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
- medewerking aan een traject gericht op een passende dagbesteding;
- medewerking aan schuldhulpverlening.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland noodzakelijk. Tevens acht de rechtbank de oplegging van de overig geadviseerde en hiervoor genoemde voorwaarden geïndiceerd. Al deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van
€ 1.485,- dient te worden teruggegeven aan verdachte.

8.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

8.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 445,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak 1 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit weggenomen sieraden en een portemonnee.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit in zaak 1. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.2
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 1 in zaak 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 in zaak 3 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger [naam] een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak 5 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit weggenomen spaargeld (€ 1.000,-) en sieraden (€ 500,-).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot het gevorderde rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak 5 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 5 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.4
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 40,- ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak 7 ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 in zaak 7 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
8.5
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 130,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak 8 ten laste gelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit weggenomen geld en portemonnees (€ 110,-). De gestelde immateriële schade bestaat uit aankoop van zenuwtabletten (€ 20,-), welke de rechtbank aanmerkt als materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak 8 bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 8 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.6
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak 12 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 in zaak 12 ten laste gelegde feit, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Voor de gestelde psychische schade zijn geen concrete gegevens aangevoerd maar deze is wel omschreven in de toelichting op de vordering. De rechtbank neemt evenwel aan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte gelet op de aard van de normschending: het door bedrog binnendringen in de privéruimte van een zeer kwetsbaar slachtoffer en onder die omstandigheden een diefstal plegen van onder meer zeer dierbare goederen. Daarmee is voldaan aan de eisen zoals gesteld door de Hoge Raad.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank dan ook billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 12 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.7
De benadeelde partij [slachtoffer 14] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.200,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 in zaak 14 ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit weggenomen geld (€ 200,-).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 in zaak 14 bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt dat het in dit geval gaat om aantasting in de persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b BW. Voor de gestelde psychische schade zijn enkele concrete gegevens aangevoerd onder meer aan de hand van de brief van de huisarts. De rechtbank neemt daarnaast aan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen van de verdachte gelet op de aard van de normschending: het door bedrog binnendringen in de privéruimte van een zeer kwetsbaar slachtoffer en onder die omstandigheden een diefstal plegen van onder meer zeer dierbare goederen.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank daarom billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de mededader dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 in zaak 14 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.8
De wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 18] , [naam] , heeft een vordering tot schadevergoeding van € 385,10 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit een Samsung telefoon met hoesje (€ 246,-), vervangende simkaart (€ 15,-), broek (€ 35,-), verlies arbeidsvermogen (€ 12,-), verlofuren (€ 34,05) en reiskosten politiebureau, Slachtofferhulp en rechtbank (€ 43,05).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en daaraan verbonden de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde reiskosten rechtbank van € 15,40 niet zijn gemaakt, omdat de benadeelde partij niet op de terechtzitting is verschenen en zal dit bedrag in mindering brengen op het totaal gevorderde en de vordering in zoverre afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de overig gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 bewezen verklaarde feit waarbij de verlofuren en reiskosten, gemaakt door de ouders van het slachtoffer, worden aangemerkt als verplaatste schade als bedoeld in artikel 51f, tweede lid, Sv zoals dat sinds 1 januari 2019 luidt. De vordering zal in zoverre worden toegewezen, in totaal een bedrag van € 369,70, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 22 september 2017 in de zaak met parketnummer 18-035876-16 heeft de politierechter te Leeuwarden in de rechtbank Noord-Nederland verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 27 oktober 2017 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 7 oktober 2017 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie minder dan drie maanden verstreken.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 wat betreft de zaken 3, 4 en 7 is ten laste gelegd en onder 2 wat betreft de zaken 12 en 14 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten wat betreft de zaken 1, 2, 5, 6 en 8 tot en met 17, de onder 2 ten laste gelegde feiten wat betreft de zaken 1, 2, 10 en 16 en het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 (één) jaar
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
 zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar zal melden en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 zich ambulant zal laten behandelen door Philadelphia Zorg, een forensische psychiatrische kliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
 zal meewerken aan een traject gericht op een passende dagbesteding;
 zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 445,-(vierhonderdvijfenveertig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 445,- (vierhonderdvijfenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 5]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (eenduizend vijfhonderd euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 5]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,- (eenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 7]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 8]geleden schade tot een bedrag van
€ 130,- (eenhonderddertig euro), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 8] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 8]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 130,-- (eenhonderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 12]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 12] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 12]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- (eenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 14]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.200,- (eenduizend tweehonderd euro), als vergoeding voor de materiële en de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 14] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 14]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.200,- (eenduizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 18]geleden schade tot een bedrag van
€ 369,70 (driehonderdnegenenzestig euro en zeventig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 18] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst het overig gevorderde af.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 18]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 369,70 (driehonderdnegenenzestig euro en zeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7
(zeven) dagengijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst af de vordering tot vergoeding van reiskosten naar de rechtbank van € 15,40.
Beslag 94 Sv
Gelast de teruggave aan verdachte: een geldbedrag van € 1.485,- .
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 18-035876-16 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 22 september 2017.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. S.J. Riem en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juni 2020.
Mr. Lintjer is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.