In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen die in gemeenschap van goederen waren gehuwd en hun relatie in 2015 hebben beëindigd. De eiser vorderde dat de rechtbank de gedaagde zou veroordelen tot betaling van de helft van een saldo van € 35.423,- op een gezamenlijke bankrekening, dat volgens de eiser vergeten was te verdelen in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in 2017 een echtscheiding hebben aangevraagd en dat er een convenant was waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap was geregeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser eerder op de hoogte was van het saldo van de rekening en dat dit saldo niet tot de huwelijksgemeenschap behoorde, maar specifiek bestemd was voor hun gehandicapte zoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering van de eiser niet kan worden toegewezen, omdat deze niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het saldo een vergeten vermogensbestanddeel was. De rechtbank heeft de vordering zonder inhoudelijke beoordeling afgewezen en de eiser in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de gedaagde het saldo van de rekening op haar eigen rekening heeft overgemaakt, maar dat dit saldo nog steeds bestemd is voor hun zoon. De rechtbank heeft de partijen aangespoord om de communicatie te verbeteren en heeft gesuggereerd dat de gedaagde het resterende saldo op de aparte rekening van hun zoon zou storten.