Op 29 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak tegen de veroordeelde, die eerder door het gerechtshof Amsterdam was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Deze voorwaardelijke straf was opgelegd met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en medewerking aan diagnostisch onderzoek. De veroordeelde heeft zich echter niet gehouden aan deze voorwaarden, wat heeft geleid tot een vordering van het Openbaar Ministerie om de voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet is verschenen op de zitting, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigd advocaat. De officier van justitie heeft de vordering tot tenuitvoerlegging ondersteund, terwijl de advocaat van de veroordeelde heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde zijn leven op orde heeft en dat een onvoorwaardelijke straf contraproductief zou zijn.
De rechtbank heeft in haar oordeel overwogen dat de veroordeelde de hem opgelegde bijzondere voorwaarden heeft overtreden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarom besloten de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden ten uitvoer te leggen, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De beslissing is genomen in het kader van de Wet USB, die de bevoegdheid van de rechtbank om over dergelijke vorderingen te oordelen heeft versterkt.