In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, [X], en de heffingsambtenaar van Cocensus. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eiseres was ingediend tegen de beschikking van 28 februari 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak [A] voor het kalenderjaar 2019 was vastgesteld op € 1.103.000. Eiseres diende haar bezwaarschrift op 17 april 2019 in, maar dit werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn, die op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt, eindigde op 11 april 2019. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door een pijnlijk medisch proces niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres, ondanks haar ziekte, had moeten zorgen voor een derde om haar belangen te behartigen en tijdig bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.