ECLI:NL:RBNHO:2020:4809

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2522
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, [X], en de heffingsambtenaar van Cocensus. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat door eiseres was ingediend tegen de beschikking van 28 februari 2019, waarin de waarde van de onroerende zaak [A] voor het kalenderjaar 2019 was vastgesteld op € 1.103.000. Eiseres diende haar bezwaarschrift op 17 april 2019 in, maar dit werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn, die op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken bedraagt, eindigde op 11 april 2019. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door een pijnlijk medisch proces niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres, ondanks haar ziekte, had moeten zorgen voor een derde om haar belangen te behartigen en tijdig bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift bevestigd. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van R. van der Vecht, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2019 (hierna: de beschikking) op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken, de waarde van de onroerende zaak [A] voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 1.103.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2019 bekendgemaakt.
Bij brief van 17 april 2019 heeft eiseres hiertegen een bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 20 april 2020 bericht dat zij van oordeel is dat een zitting niet nodig is. Daarbij is partijen verzocht binnen vier weken te laten weten of zij een zitting wensen. Partijen hebben hierop niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft bij brief van 17 april 2019, door verweerder ontvangen op gelijke datum, op elektronische wijze een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking.
Geschil en beoordeling van het geschil
2. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3. De rechtbank overweegt het volgende.
4. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt op grond van artikel 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zes weken.
In artikel 22j, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
5. De beschikking is gedagtekend op 28 februari 2019. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van de beschikking is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de eerste dag van de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2019 en geëindigd op 11 april 2019. Vast staat dat het bezwaarschrift op 17 april 2019 op elektronische wijze en derhalve buiten de bezwaartermijn is ingediend.
6. In artikel 6:11 van de Awb staat (kort samengevat) dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Eiseres heeft gesteld dat een pijnlijk medisch proces haar ervan heeft weerhouden haar administratieve zaken op orde te houden. Daardoor heeft zij niet tijdig bezwaar kunnen maken.
8. De rechtbank overweegt dat voor zover eiseres stelt dat zij als gevolg van ziekte niet in staat was zelf tijdig bezwaar te maken, van haar mocht worden verwacht dat zij een derde zou inschakelen om haar belangen te behartigen en tijdig bezwaar te maken. Slechts in zeer bijzondere gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om daarvoor zorg te dragen kan daarop in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn een uitzondering worden aanvaard.
Uit de verklaringen van eiseres en de omstandigheid dat zij zelf heeft medegedeeld dat zij inmiddels hulp heeft gevraagd bij haar administratieve zaken, blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij niet eerder in staat is geweest deze hulp te vragen.
Voor het aannemen van een verschoonbare termijnoverschrijding ziet de rechtbank dan ook geen reden.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van
R. van der Vecht, griffier, op 3 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.