In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Delhi naar Amsterdam via München op 4 april 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, wat volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 recht geeft op compensatie. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het luchtruim boven Pakistan, waardoor een langere route moest worden genomen. De kantonrechter oordeelde echter dat Lufthansa onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen aan Lufthansa, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.