ECLI:NL:RBNHO:2020:4829

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
7858381 \ CV EXPL 19-8969
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht door luchtruimsluiting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Delhi naar Amsterdam via München op 4 april 2019. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, wat volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004 recht geeft op compensatie. Lufthansa betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de sluiting van het luchtruim boven Pakistan, waardoor een langere route moest worden genomen. De kantonrechter oordeelde echter dat Lufthansa onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de vertraging daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter concludeerde dat de passagier recht had op de gevorderde compensatie van € 600,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de proceskosten aan de zijde van de passagier toegewezen aan Lufthansa, omdat deze ongelijk kreeg in de procedure. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7858381 \ CV EXPL 19-8969
Uitspraakdatum: 3 juni 2020
Vonnis in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland) mede kantoorhoudende te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
gedaagde
hierna te noemen Lufthansa
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 14 mei 2019 een vordering tegen Lufthansa ingesteld. Lufthansa heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna Lufthansa een schriftelijke reactie heeft gegeven. De passagier heeft hierna nog een akte genomen.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Lufthansa een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan Lufthansa de passagier diende te vervoeren van Indira Gandhi International Airport, Delhi, India via Franz Josef Strauss Airport, München, Duitsland naar Amsterdam-Schiphol Airport, op 4 april 2019, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht van Delhi naar München heeft vertraging opgelopen waardoor de passagier de aansluitende vlucht heeft gemist. De passagier is omgeboekt en met vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
Namens de passagier heeft AirHelp Ltd. compensatie van Lufthansa gevorderd in verband met voornoemde vertraging. Lufthansa heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.4.
Namens AirHelp heeft de gemachtigde van de passagiers op 18 april 2019 Lufthansa aangemaand tot betaling over te gaan uiterlijk twee weken later, aan welke aanmaning Lufthansa geen gevolg heeft gegeven.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat Lufthansa bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 90,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat Lufthansa vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00.

4.Het verweer

4.1.
Lufthansa betwist de vordering. Lufthansa voert aan dat de rotatievluchten LH762 (München – Delhi) en LH763 (Delhi – München) onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Zij worden met hetzelfde vliegtuig uitgevoerd. Vlucht LH762 is met een vertraging van 5 minuten vanuit München vertrokken en met een vertraging van 66 minuten in Delhi aangekomen. Doordat het Pakistaanse luchtruim was gesloten moest een langere route worden genomen. De onderhavige vlucht is hierdoor met een vertraging van 86 minuten vertrokken en met een vertraging van 182 minuten in München aangekomen. Lufthansa kon de sluiting van het Pakistaanse luchtruim en het vervolgens moeten omvliegen, hetgeen extra tijd kostte, niet voorkomen en niet beperken. Lufthansa moet gehoor geven aan de instructies van de luchtverkeersleiding.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Niet in geschil is dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, zodat er in beginsel een compensatieplicht geldt voor Lufthansa. Dit is anders indien Lufthansa kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5, lid 3, van de Verordening.
5.3.
Lufthansa heeft aangevoerd dat het luchtruim boven Pakistan gesloten was in verband met het conflict tussen Pakistan en India over de regio Kashmir en dat zowel vlucht LH762 als vlucht LH763 daardoor moesten omvliegen via een andere, langere route, waardoor de vluchten langer duurden dan gepland, hetgeen er toe heeft geleid dat de passagier haar aansluitende vlucht van München naar Schiphol hebben gemist, en moest worden omgeboekt naar een latere vlucht.
5.4.
De passagier heeft gemotiveerd betwist dat de uitvoering van zowel de voorafgaande als de onderhavige vlucht langer heeft geduurd vanwege het gesloten Pakistaanse luchtruim. Volgens de passagier heeft Lufthansa dit niet aangetoond en volgt het ook niet uit de door Lufthansa overgelegde informatie.
5.5.
Ter onderbouwing van haar beroep op buitengewone omstandigheden heeft Lufthansa een e-mailbericht overgelegd waarin een medewerker van Lufthansa Hub Operations Center verwijst naar een NOTAM waarin staat dat het luchtruim boven Pakistan is gesloten en een NOTAM dat de luchtverkeersleiding van Kabul geen overvliegende vluchten aanvaardt die uitwijken in verband met het gesloten luchtruim van Pakistan en waarin hij verklaart dat vlucht LH762 van München naar Delhi daarom ten zuiden van Pakistan moet vliegen, hetgeen 90 minuten langer duurt dan normaal en waarin middels een kaartje wordt aangegeven dat om Pakistan heen moet worden gevlogen. Voorts heeft Lufthansa meerdere stukken overgelegd die van dusdanig slechte kwaliteit zijn dat de kantonrechter deze niet kan lezen.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Lufthansa onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat zowel de voorafgaande als de onderhavige vlucht vertraging hebben ondervonden vanwege een langere vluchtroute door de sluiting van het luchtruim boven Pakistan. Uit de stukken volgt weliswaar dat vlucht LH762 van München naar Delhi via een zuidelijke route moet omvliegen vanwege de sluiting van het luchtruim boven Pakistan, echter blijkt niet op welke vluchtdatum de stukken zien. Lufthansa heeft aangevoerd dat zij de route heeft genomen die zij door de luchtverkeersleiding kreeg toegewezen. Het had dan ook op de weg van Lufthansa gelegen om te onderbouwen welke route de luchtverkeersleiding zou hebben opgelegd. Nu Lufthansa dit heeft nagelaten kan de kantonrechter niet vaststellen welke vliegroute de vluchten hebben genomen, of Lufthansa hierin een keuze had en of de genomen route, waarin Lufthansa geen keuze heeft gehad, voor een langdurige vertraging heeft gezorgd. Misschien kon de vlucht wel omvliegen via een noordelijke route, bijvoorbeeld door het luchtruim van China. Lufthansa heeft als productie 4 bij de conclusie van antwoord immers een nieuwsbericht van EUclaim overgelegd waarin te lezen valt dat het Thai Airways gelukt was om toestemming te krijgen van China om de vluchten via haar luchtruim om te leiden toen het Pakistaanse luchtruim gesloten was. De conclusie is dat de vordering van de passagiers tot betaling van de compensatievergoeding zal worden toegewezen.
5.7.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.8.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Lufthansa heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten moet daarom worden afgewezen.
5.9.
De proceskosten komen voor rekening van Lufthansa, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Lufthansa tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 april 2019 tot aan de dag van voldoening van (de deelbetalingen van) dit bedrag;
6.2.
veroordeelt Lufthansa tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 240,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter