In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een bungalow, schadevergoeding verzocht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan wegens vermeend nalatig handelen bij de behandeling van zijn handhavingsverzoek. Eiser had op 14 april 2019 een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot een illegaal schuurtje dat in het zicht van zijn bungalow was geplaatst. Eiser claimde woongenotschade van € 350,- per maand, met ingang van 1 februari 2019. Het college heeft echter de aansprakelijkheid niet erkend, omdat de beslistermijn nog niet was verstreken en er geen oorzakelijk verband zou zijn tussen de schade en het niet handhavend optreden.
De rechtbank heeft het verzoekschrift van eiser behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het college tijdig had beslist op het handhavingsverzoek en dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of andere onrechtmatige handeling die aanleiding zou geven voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om het verzoek van eiser te honoreren, omdat er geen grond was voor vergoeding van schade op basis van artikel 8:88 van de Awb.
De uitspraak werd gedaan op 6 juli 2020 door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier R.I. ten Cate. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.