ECLI:NL:RBNHO:2020:4946

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2065
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK) over de berekening van de eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres ontving vanaf augustus 2017 zorg in een instelling en was op basis van de Wlz een eigen bijdrage verschuldigd. Het CAK had eiseres een factuur gestuurd voor een bedrag van € 8.687,45, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 8.134,41. Eiseres stelde dat de facturatie door miscommunicatie was vertraagd en dat zij het bedrag niet kon betalen. De rechtbank oordeelde dat het CAK de eigen bijdrage correct had berekend en dat de vertraging in de facturatie geen reden was om de eigen bijdrage niet in rekening te brengen. De rechtbank concludeerde dat eiseres het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Kuijt),
en

Centraal Administratie Kantoor, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Schepers en mr. B. Imhof).

Procesverloop

Op 19 november 2018 heeft verweerder eiseres een factuur (het primaire besluit) gestuurd voor het bedrag dat eiseres aan eigen bijdrage moet betalen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) over de periode van augustus 2017 tot en met november 2018. Het invorderingsbedrag bedraagt € 8.687,45.
Bij besluit van 2 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard, in die zin dat eiseres nog € 8.134,41 aan verweerder moet betalen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt met ingang van augustus 2017 zorg op grond van de Wlz voor verblijf in een instelling. Eiseres is op grond van de Wlz een eigen bijdrage verschuldigd voor de kosten die samenhangen met de door haar ontvangen zorg in een instelling.
1.2.
Bij besluit van 28 mei 2018 heeft verweerder de lage eigen bijdrage voor eiseres vanaf 1 april 2018 tot en met 30 september 2018 vastgesteld op € 205,80 per maand.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2018 heeft verweerder de hoge eigen bijdrage voor eiseres vanaf 1 oktober 2018 vastgesteld op € 1.172,50 per maand.
1.4.
Naar aanleiding van een bestandsvergelijking op 11 september 2018 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres niet vanaf 1 april 2018, maar al vanaf augustus 2017 op grond van de Wlz in een instelling verbleef.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 31 oktober 2018 de lage eigen bijdrage voor eiseres vanaf 23 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 vastgesteld op € 240,55.
1.6.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft verweerder de lage eigen bijdrage voor eiseres over de periode 1 januari 2018 tot en met 21 februari 2018 vastgesteld op € 205,80.
1.7.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft verweerder de hoge eigen bijdrage vanaf 22 februari 2018 vastgesteld op € 1.172,50.
1.8.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard in die zin dat de eigen bijdrage over de periode van 22 augustus 2017 tot en met 31 oktober 2017 niet meer in rekening wordt gebracht. Eiseres moet nog een bedrag van € 8.134,41 aan verweerder betalen. Dit bedrag ziet op de eigen bijdrage over de periode vanaf 31 oktober 2017.
2. Eiseres stelt dat door miscommunicatie tussen verweerder en het zorgkantoor de facturatie van de eigen bijdrage is verlaat. Hierdoor werd zij ineens geconfronteerd met een invorderingsbedrag van € 8.134,41. Eiseres kan dit bedrag niet betalen. Verweerder had al eerder dan per september 2018 op de hoogte kunnen zijn van de opname van eiseres in een instelling per augustus 2017. Het zorgkantoor heeft verweerder daarvan in oktober 2017 en maart 2018 op de hoogte gesteld. Verder stelt eiseres dat haar financiële situatie ten opzichte van 2016 is gewijzigd. Door de gang van zaken is de termijn waarbinnen zij een verzoek om aanpassing van de eigen bijdrage kan indienen, verstreken.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt dat bij hen pas in september 2018 bekend werd dat eiseres al in augustus 2017 was opgenomen in een instelling. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat de automatische uitwisseling van gegevens tussen het zorgkantoor en verweerder in oktober 2017 is mislukt. De zorggegevens van eiseres zijn in maart 2018 wel juist doorgekomen bij verweerder, maar deze zijn niet juist verwerkt en dit is pas in september 2018 opgemerkt. Verweerder erkent dat hij na maart 2018 niet onmiddellijk de eigen bijdrage heeft vastgesteld, maar voert aan dat het Besluit langdurige zorg (Blz) geen sancties benoemt voor het geval dit niet is gebeurd. Ook uit de nota van toelichting blijkt niet dat hier enige consequentie aan is verbonden. Verweerder ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het niet onmiddellijk vaststellen van de eigen bijdrage ertoe leidt dat verweerder de eigen bijdrage over een bepaalde periode niet meer in rekening mag brengen.
4. Als uitgangspunt bij de beoordeling zijn de volgende bepalingen van het Blz van belang:
Op grond van artikel 3.3.1.5, eerste lid, van het Blz wordt de eigen bijdrage onmiddellijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdelen a en b, door het CAK zijn ontvangen.
Op grond van artikel 3.3.1.5, tweede lid, van het Blz is de eigen bijdrage verschuldigd met ingang van de maand waarin de verzekerde zorg is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.
Op grond van artikel 3.3.1.6, eerste lid, van het Blz wordt de eigen bijdrage onmiddellijk herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.
Op grond van artikel 3.3.1.6, tweede lid, van het Blz is de eigen bijdrage verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.
Op grond van artikel 3.3.1.6, derde lid, van het Blz wordt de herziene eigen bijdrage voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.
Op grond van artikel 3.3.1.6, vierde lid, van het Blz wordt, voor zover de bevoegdheid tot herziening van de eigen bijdrage over een maand is vervallen, op grond van het tweede lid de over die maand eerder vastgestelde eigen bijdrage van rechtswege definitief.
5. De rechtbank constateert dat verweerder een onjuiste versie van het Blz heeft gehanteerd (2019 in plaats van 2018). Voor de beoordeling van de beroepsgronden in het onderhavige geschil maakt dat echter geen verschil.
6.1.
Uit de toelichting van partijen ter zitting volgt dat de (geautomatiseerde) uitwisseling van de zorggegevens van eiseres tussen het zorgkantoor en verweerder is mislukt, dat het herstel daarvan in eerste instantie ook lijkt te zijn mislukt en dat verweerder deze gegevens om die reden niet meteen juist heeft verwerkt. De rechtbank overweegt dat het begrijpelijk is dat het voor (de gemachtigde van) eiseres daarom niet direct duidelijk is geweest welke eigen bijdrage verschuldigd is. Deze gang van zaken bij verweerder verdient geen schoonheidsprijs. Dat doet echter niet af aan de verschuldigdheid van de eigen bijdrage. De rechtbank stelt vast dat verweerder de eigen bijdrage van eiseres juist heeft berekend en vastgesteld. Dat verweerder de eigen bijdrage niet onmiddellijk na 31 maart 2018 heeft vastgesteld, kan er niet toe leiden dat de eigen bijdrage over een bepaalde periode niet meer in rekening mag worden gebracht. Dit volgt niet uit het Blz.
6.2.
De stelling van eiseres dat zij door de gang van zaken geen aanvraag meer kon indienen voor een aanpassing van de eigen bijdrage, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift toegelicht dat eiseres bij een latere vaststelling van de eigen bijdrage om een aanpassing hiervan kan vragen binnen drie maanden na de beschikkingsdatum. De rechtbank constateert dat in de besluiten van 31 augustus 2018, 1 november 2018 en 2 november 2018 staat vermeld dat eiseres tot 31 maart 2019 een aanpassing van de eigen bijdrage kan aanvragen. In het besluit van
31 oktober 2018 staat dat eiseres binnen drie maanden na 31 oktober 2018 een aanpassing van de eigen bijdrage kan aanvragen. Dat de eigen bijdrage op een later moment is vastgesteld, betekent dus niet dat eiseres geen verzoek om aanpassing van de eigen bijdrage meer kon vragen.
6.3.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij het invorderingsbedrag niet kan betalen, heeft verweerder in het bestreden besluit en ter zitting aangegeven dat eiseres het bedrag in termijnen kan betalen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat dit inmiddels in gang is gezet.
7. Dit alles leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2020 door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.