1.8.Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard in die zin dat de eigen bijdrage over de periode van 22 augustus 2017 tot en met 31 oktober 2017 niet meer in rekening wordt gebracht. Eiseres moet nog een bedrag van € 8.134,41 aan verweerder betalen. Dit bedrag ziet op de eigen bijdrage over de periode vanaf 31 oktober 2017.
2. Eiseres stelt dat door miscommunicatie tussen verweerder en het zorgkantoor de facturatie van de eigen bijdrage is verlaat. Hierdoor werd zij ineens geconfronteerd met een invorderingsbedrag van € 8.134,41. Eiseres kan dit bedrag niet betalen. Verweerder had al eerder dan per september 2018 op de hoogte kunnen zijn van de opname van eiseres in een instelling per augustus 2017. Het zorgkantoor heeft verweerder daarvan in oktober 2017 en maart 2018 op de hoogte gesteld. Verder stelt eiseres dat haar financiële situatie ten opzichte van 2016 is gewijzigd. Door de gang van zaken is de termijn waarbinnen zij een verzoek om aanpassing van de eigen bijdrage kan indienen, verstreken.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit – kort samengevat – op het standpunt dat bij hen pas in september 2018 bekend werd dat eiseres al in augustus 2017 was opgenomen in een instelling. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat de automatische uitwisseling van gegevens tussen het zorgkantoor en verweerder in oktober 2017 is mislukt. De zorggegevens van eiseres zijn in maart 2018 wel juist doorgekomen bij verweerder, maar deze zijn niet juist verwerkt en dit is pas in september 2018 opgemerkt. Verweerder erkent dat hij na maart 2018 niet onmiddellijk de eigen bijdrage heeft vastgesteld, maar voert aan dat het Besluit langdurige zorg (Blz) geen sancties benoemt voor het geval dit niet is gebeurd. Ook uit de nota van toelichting blijkt niet dat hier enige consequentie aan is verbonden. Verweerder ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het niet onmiddellijk vaststellen van de eigen bijdrage ertoe leidt dat verweerder de eigen bijdrage over een bepaalde periode niet meer in rekening mag brengen.
4. Als uitgangspunt bij de beoordeling zijn de volgende bepalingen van het Blz van belang:
Op grond van artikel 3.3.1.5, eerste lid, van het Blz wordt de eigen bijdrage onmiddellijk vastgesteld nadat de gegevens, bedoeld in artikel 3.3.1.3, vierde lid, onderdelen a en b, door het CAK zijn ontvangen.
Op grond van artikel 3.3.1.5, tweede lid, van het Blz is de eigen bijdrage verschuldigd met ingang van de maand waarin de verzekerde zorg is verleend doch ten hoogste over de 12 maanden die voorafgaan aan de maand waarin het besluit, waarmee de eigen bijdrage is vastgesteld, aan de verzekerde is verzonden.
Op grond van artikel 3.3.1.6, eerste lid, van het Blz wordt de eigen bijdrage onmiddellijk herzien na het tijdstip waarop het CAK in kennis is gesteld van de omstandigheid die aanleiding geeft tot de wijziging.
Op grond van artikel 3.3.1.6, tweede lid, van het Blz is de eigen bijdrage verschuldigd of wordt gerestitueerd over ten hoogste 36 maanden voor de maand waarin het besluit, waarmee de bijdrage is herzien, aan de verzekerde is verzonden.
Op grond van artikel 3.3.1.6, derde lid, van het Blz wordt de herziene eigen bijdrage voor zover mogelijk verrekend met de eerder vastgestelde bijdrage.
Op grond van artikel 3.3.1.6, vierde lid, van het Blz wordt, voor zover de bevoegdheid tot herziening van de eigen bijdrage over een maand is vervallen, op grond van het tweede lid de over die maand eerder vastgestelde eigen bijdrage van rechtswege definitief.
5. De rechtbank constateert dat verweerder een onjuiste versie van het Blz heeft gehanteerd (2019 in plaats van 2018). Voor de beoordeling van de beroepsgronden in het onderhavige geschil maakt dat echter geen verschil.