ECLI:NL:RBNHO:2020:4986

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
C/15/303921 / FA RK 20-3021
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing zorgmachtiging en afwijzing verzoek om fysieke zitting in coronaperiode

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. De officier van justitie had op 12 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, vergezeld van relevante medische documenten. De mondelinge behandeling vond plaats via een telefonische zitting, conform de richtlijnen in verband met de coronacrisis. De advocaat van de betrokkene maakte bezwaar tegen deze telefonische behandeling, omdat dit volgens haar het recht op een eerlijk proces zou schaden. De rechtbank oordeelde echter dat de telefonische zitting rechtmatig was, gezien de bijzondere omstandigheden van de coronapandemie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel voor de betrokkene of anderen te voorkomen. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 29 december 2020, en bepaalde de vormen van verplichte zorg die gedurende deze periode toegepast mochten worden. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren.

De beschikking werd gegeven door rechter W.P. van der Haak, in aanwezigheid van griffier A.M. Pieters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
zaak-/rekestnr.: C/15/303921 / FA RK 20-3021
beschikking van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2020,
naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] , [plaats] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: betrokkene,
advocaat mr. J.W.E. Groot, gevestigd te Bovenkarspel.

1.Procedure

1.1.
Bij het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 12 juni 2020, heeft de officier van justitie verzocht om afgifte van een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene.
1.2.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring van 9 juni 2020;
  • het zorgplan van 20 april 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur van 11 juni 2020.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 29 juni 2020. In verband met de Coronacrisis en de daaruit voortvloeiende gezondheidsrisico’s heeft de zitting conform de landelijke richtlijnen van de rechtspraak telefonisch plaatsgevonden.
1.4.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [ambulant verpleegkundige] , ambulant verpleegkundige.
1.5.
De officier van justitie heeft aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Beoordeling

2.1.
De advocaat heeft namens betrokkene bezwaar gemaakt tegen het telefonisch horen.
Zij heeft aangegeven dat geen sprake is van een eerlijk proces nu het telefonisch horen het voor de rechtbank onmogelijk maakt de gezichtsuitdrukking van betrokkene te zien en te zien dat hij zich stil terugtrekt. Dit doet afbreuk aan het belang van betrokkene en hij wil dan ook een fysieke zitting. De advocaat heeft ter toelichting aangevoerd dat op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid telefonisch horen alleen is toegestaan als het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is. In de situatie van betrokkene kan echter aan alle voorwaarden voor veilig horen worden voldaan. De advocaat verzoekt op deze grond de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzochte af te wijzen.
2.2.
De rechtbank wijst het verzoek om een fysieke zitting te houden af. Uitgangspunt is een fysieke zitting, maar vanwege de bijzondere situatie vanwege de uitbraak van corona ligt dat nu anders. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid is de vraag of het mogelijk is op verantwoorde wijze een fysieke zitting te houden. Onder verwijzing naar het thans geldende landelijke beleid van de rechtbanken in zaken als deze, is de rechtbank van oordeel dat dat niet mogelijk is. Bij een afweging van alle belangen dienen de belangen van de volksgezondheid in het algemeen, die van alle betrokkenen bij de zitting in het bijzonder en de veiligheid van de medewerkers van de rechtbank, ook met het oog op de continuïteit van de rechtspleging, het zwaarst te wegen. Daarbij spelen ook mee de vervoersbewegingen die voor een zitting als deze gemaakt moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er door het telefonisch horen afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank betrekt daarbij dat de zitting ruim drie kwartier heeft geduurd, waarbij zowel betrokkene zelf als zijn advocaat ruimschoots de gelegenheid hebben benut om hun standpunt zonder schroom naar voren te brengen.
2.3.
Door de advocaat is aangevoerd dat door betrokkene onvoldoende is begrepen dat hij zelf een plan van aanpak had mogen opstellen. De rechtbank stelt vast dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de procedure rondom het al dan niet opstellen van een eigen plan van aanpak volgens de wettelijke vereisten is verlopen. Volgens [ambulant verpleegkundige] heeft betrokkene wel degelijk de mogelijkheid gekregen om over het maken van een eigen plan van aanpak in gesprek te gaan, maar heeft hij daar van afgezien. De rechtbank ziet geen aanleiding om betrokkene alsnog de gelegenheid te bieden een plan van aanpak op te stellen. Hierbij is van doorslaggevende betekenis dat betrokkene ontkent dat sprake is van een stoornis en hij derhalve van mening is dat hem geen medicatie dan wel een hele lage dosis voorgeschreven dient te worden. Hiermee staat betrokkene lijnrecht tegenover de visie van de behandelaars. De rechtbank zal het verzoek namens betrokkene om hem op grond van artikel 6:2 lid 3 van de Wvggz alsnog in de gelegenheid te stellen een eigen plan van aanpak op te stellen, daarom afwijzen.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten: schizoaffectieve stoornis, zonder decompensaties het afgelopen jaar, cannabis verslaving en een persoonlijkheid met antisociale trekken. Betrokkene ontkent voornoemde psychische stoornis en is van mening dat slechts sprake is van gedrag reactief op de toegediende medicatie. Op grond van de gestelde diagnose van [psychiater 1] , psychiater, in de medische verklaring van 9 juni 2020, en die van [psychiater 2] , psychiater, in het zorgplan van 20 april 2020, en tevens de informatie ter zitting van [ambulant verpleegkundige] , is de rechtbank van oordeel dat betrokkene lijdt aan voornoemde stoornis en dat door deze stoornis ernstig nadeel ontstaat voor of van betrokkene of een ander, te weten:
- ernstig lichamelijk letsel.
2.5.
Om het ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
2.6.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Om die reden is verplichte zorg nodig. Op grond van het zorgplan, het advies van de geneesheer-directeur en hetgeen is besproken ter zitting, wordt, gedurende de gehele duur van de machtiging, de volgende vorm van verplichte zorg nodig geacht:
- het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, danwel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening.
Gedurende de gehele looptijd van de zorgmachtiging wordt het opnemen van betrokkene in een accommodatie noodzakelijk geacht bij ernstige psychotische ontregeling en/of in het geval dat betrokkene de voorgeschreven depotmedicatie weigert, voor de duur van maximaal twee maanden.
Gedurende de opname (dus maximaal twee maanden, tenzij hieronder anders is aangegeven) worden onderstaande vormen van verplichte zorg noodzakelijk geacht:
  • het beperken van bewegingsvrijheid;
  • het insluiten van betrokkene (maximaal twee weken);
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek.
2.7.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.8.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief.
2.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. De zorgmachtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden, en geldt aldus tot en met 29 december 2020. Gedurende de looptijd van deze machtiging zal bekeken worden of de voor betrokkenen geadviseerde mediatie in een lagere dosering, tot een punt dat deze dosering ook voor betrokkene acceptabel is, voorgeschreven kan worden. In dit traject is echter het advies van de behandelend psychiater leidend.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van:
[betrokkene] ,geboren op [geboortedatum] , [plaats] , met de vormen en duur van verplichte zorg zoals hierboven onder 2.6 is vermeld;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met
29 december 2020.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 juli 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.