In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging voor een betrokkene, die lijdt aan een psychische stoornis. De officier van justitie had op 12 juni 2020 een verzoekschrift ingediend, vergezeld van relevante medische documenten. De mondelinge behandeling vond plaats via een telefonische zitting, conform de richtlijnen in verband met de coronacrisis. De advocaat van de betrokkene maakte bezwaar tegen deze telefonische behandeling, omdat dit volgens haar het recht op een eerlijk proces zou schaden. De rechtbank oordeelde echter dat de telefonische zitting rechtmatig was, gezien de bijzondere omstandigheden van de coronapandemie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel voor de betrokkene of anderen te voorkomen. De rechtbank verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 29 december 2020, en bepaalde de vormen van verplichte zorg die gedurende deze periode toegepast mochten worden. De rechtbank concludeerde dat de voorgestelde zorg evenredig en effectief was, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar waren.
De beschikking werd gegeven door rechter W.P. van der Haak, in aanwezigheid van griffier A.M. Pieters, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.