ECLI:NL:RBNHO:2020:499

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
C/15/296332 / JU RK 19-2246
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale kinderbeschermingszaak met verblijfplaats in Turkije

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Stichting JB & JR (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die met zijn ouders in Turkije verblijft. De ouders hebben de minderjarige meegenomen naar Turkije, waar zij inmiddels zijn gehuwd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Turkije ligt, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om de zaak te behandelen. Dit is gebaseerd op het Haags kinderbeschermingsverdrag van 1996, dat bepaalt dat de rechter van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is om maatregelen te nemen ter bescherming van het kind. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden van toepassing zijn die de Nederlandse rechter bevoegd zouden maken. De kinderrechter heeft de zaak onbevoegd verklaard en opgemerkt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is om spoedmaatregelen te treffen als de minderjarige zich in Nederland bevindt. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 22 januari 2020 vastgelegd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/296332 / JU RK 19-2246
datum uitspraak: 8 januari 2020

beschikking

in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting JB & JR, hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 november 2019, ingekomen bij de griffie op 26 november 2019.
Op 8 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Telefonisch gehoord is:
- een vertegenwoordigster van de GI, [vertegenwoordiger van de GI] .
Opgeroepen (in de Staatscourant) en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 5 juli 2019 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 5 juli 2020. Bij beschikking van 9 oktober 2019 is voor [de minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg afgegeven tot uiterlijk 5 juli 2020. Deze machtiging is niet ten uitvoer gelegd.
De ouders verblijven met [de minderjarige] in Turkije.

Het verzoek

De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg af te geven voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde tot 5 juli 2020.
De bij beschikking van 5 juli 2019 afgegeven machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is niet gebruikt vanwege het verblijf van de ouders met [de minderjarige] in Turkije. Drie maanden na afgifte van de machtiging is deze van rechtswege te vervallen (art 1:265c van het Burgerlijk Wetboek). Niet duidelijk is wanneer de moeder met [de minderjarige] terug kan keren. Er zijn veel zorgen over de situatie van [de minderjarige] in Turkije. Bij terugkomst in Nederland moet [de minderjarige] veilig gesteld worden. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarvoor noodzakelijk.
Ter zitting geeft de GI aan dat de moeder graag met [de minderjarige] wil terugkeren naar Nederland. Zij is bezig om een ticket voor de terugvlucht te krijgen. De vader moet toestemming geven voor de terugreis omdat de ouders in Turkije met elkaar zijn gehuwd. Hierdoor heeft de vader volgens de Turkse wet gezag. De moeder is zwanger van de vader van haar tweede kind. De uithuisplaatsing van [de minderjarige] in noodzakelijk omdat de vader hem in onveiligheid heeft gebracht. Bij de moeder is de zorg dat zij onbetrouwbaar is in haar handelen. De GI wil [de minderjarige] uithuisplaatsen bij een neutraal pleeggezin of bij de grootmoeder (mz). De machtiging uithuisplaatsing is nodig om [de minderjarige] terug naar Nederland te krijgen via de internationale opsporingslijst en om hem direct bij aankomst op Schiphol op te vangen.

De beoordeling

De moeder met gezag en de minderjarige bevinden zich op het moment van indienen van het verzoek in Turkije. Vanwege dit internationale aspect dient de kinderrechter ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht van toepassing is.
In deze zaak is de Verordening Brussel IIbis niet van toepassing. Daarom moet teruggevallen worden op het Haags kinderbeschermingsverdrag van 1996 (HKB’96), waarbij Turkije partij is. Artikel 5 HKBV’96 bepaalt dat de rechter van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon.
In dit geval is de minderjarige per 28 oktober 2019 volgens de Basisregistratie Personen geëmigreerd naar Turkije, met de moeder (met gezag) en de vader. De ouders en de minderjarige verblijven daar nog steeds. De ouders zijn nadien in Turkije gehuwd, waardoor de vader nu ook gezag naar Turks recht zou hebben, en de moeder is in verwachting van het tweede kind van de vader. Weliswaar heeft de moeder te kennen gegeven terug te willen keren naar Nederland, maar daarop bestaat geen concreet zicht. De kinderrechter concludeert dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Turkije is en de Nederlandse rechter dus geen rechtsmacht heeft. Uitzonderingsgronden zoals genoemd in het verdrag zijn niet van toepassing.
Ter voorlichting van partijen merkt de kinderrechter op dat de Nederlandse rechter op grond van dit verdrag wel bevoegd is om spoedmaatregelen te treffen op het moment dat de minderjarige zich in Nederland bevindt.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart zich onbevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Drenth, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
J.M. Bakker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.
De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgelegd op 22 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam