In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Stichting JB & JR (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die met zijn ouders in Turkije verblijft. De ouders hebben de minderjarige meegenomen naar Turkije, waar zij inmiddels zijn gehuwd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Turkije ligt, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om de zaak te behandelen. Dit is gebaseerd op het Haags kinderbeschermingsverdrag van 1996, dat bepaalt dat de rechter van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd is om maatregelen te nemen ter bescherming van het kind. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden van toepassing zijn die de Nederlandse rechter bevoegd zouden maken. De kinderrechter heeft de zaak onbevoegd verklaard en opgemerkt dat de Nederlandse rechter wel bevoegd is om spoedmaatregelen te treffen als de minderjarige zich in Nederland bevindt. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is op 22 januari 2020 vastgelegd.