1.6.De werkgeefster van eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 22 juli 2019 is een hoorzitting gehouden waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was, die eiseres heeft bevraagd en een rapport heeft opgesteld gedateerd 13 augustus 2019. De verzekeringsarts vermeldt daarbij dat de fysieke en psychische toestand op de datum in geding weinig verschilt van die in december 2016 toen eiseres in het kader van het hiervoor onder 1.3. genoemde bezwaar door de andere verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkhedenlijst (FML) gewijzigd en op 13 augustus 2019 vastgesteld. Dit was aanleiding voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om onderzoek te verrichten. Op basis van de gewijzigde FML konden wel voldoende passende functies worden geduid zoals blijkt uit het arbeidsdeskundigrapport van 15 augustus 2019.
Verweerder heeft eiseres en werkgeefster op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit van 18 augustus 2019 waarin is geconcludeerd dat eiseres met ingang van 17 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij per 19 oktober 2018 in staat wordt geacht meer dan 65% van het maatmanloon te kunnen verdienen. Dit heeft tot gevolg dat eiseres met ingang van 17 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Hierbij is rekening gehouden met een uitlooptermijn van 1 maand en 1 dag na de datum van de voorgenomen beslissing.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het recht van eiseres op een ZW-uitkering met ingang van 17 september 2019 wordt ingetrokken omdat zij per die datum meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de rapporten genoemd onder 1.6. Met dit besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte stelt dat haar fysieke en psychische toestand op 19 oktober 2018 weinig verschilt van die in december 2016. Eiseres stelt dat de primaire verzekeringsarts op 12 oktober 2018 de beperkingen in de FML juist heeft weergegeven. Eiseres kan zich niet vinden in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangebrachte wijzigingen in de FML van 13 augustus 2019. Daarbij zijn, volgens eiseres ten onrechte, de volgende beperkingen verwijderd: onvoorspelbare werksituaties, storingen onderbrekingen, hand/vingergebruik en buigen. Verder zijn de volgende beperkingen afgezwakt: werken met toetsenbord en muis, frequent buigen en klimmen/klauteren. Eiseres heeft toegelicht dat na haar ziekmelding in november 2017, begin 2018 de diagnose PTSS is vastgesteld. Ten tijde in geding is een EMDR-behandeling gestart. Op basis hiervan was zij meer beperkt in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan nu wordt aangenomen. Verder is het hand- en vingergebruik nog steeds beperkt en kan zij niet 8 uur per dag werken. Gelet op haar psychische klachten, de vermoeidheid en het dagverhaal van eiseres is een beperking van 6 uur per dag aan de orde.
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd zorgvuldig is verricht. Alle door eiseres naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze besproken bij de medische beoordeling.
Vaststaat dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over meer medische gegevens uit de behandelend sector beschikte dan de primaire verzekeringsarts. Deze gegevens zien op de periode 15 mei 2001 tot en met 9 april 2019, de datum van de brief van de psycholoog die eiseres aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overhandigd. Voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, bestaat geen aanleiding.
5. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er een discrepantie is tussen de mate waarin eiseres klachten en beperkingen claimt en de bevindingen bij onderzoek. Daarom ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden eiseres volledig te volgen in de mate waarin zij beperkingen claimt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML gewijzigd met inachtneming van de veelheid aan informatie die hem – anders dan de primaire verzekeringsarts – ter beschikking stond. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de EMDR behandeling die eiseres 1 keer per week volgde ten tijde van de datum in geding een urenbeperking aangenomen van 32 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep op 17 maart 2020 aanvullend gerapporteerd. In de aanvullende rapportage is op basis van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden uiteengezet waarom eiseres niet meer beperkt is dan al is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst naar het onderzoek van verzekeringsarts [naam] in 2016 dat heeft geleid tot de onder hiervoor onder 1.3. genoemde besluitvorming van 14 februari 2017. [naam] beschrijft meer psychische symptomen en hield daarmee rekening in de FML van 6 februari 2017, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het eigen psychisch onderzoek in augustus 2019 geen angst waarneemt en slechts een licht gedrukte stemming. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met de PTSS-klachten voldoende rekening is gehouden, dat rekening is gehouden met de EMDR behandeling en de emotionele impact daarvan en dat er geen aandoeningen spelen op grond waarvan om energetische of preventieve redenen de urenbelastbaarheid per dag beperkt zou moeten worden tot 6 uur. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevatten of niet concludent zijn.
Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat nog meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank acht dan ook de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding in de medische rapportage inhoudelijk overtuigend gemotiveerd.
De medische grondslag is dan ook juist.
6. Tegen de arbeidskundige grondslag heeft eiseres aangevoerd dat zij in verband met de EMDR-behandeling, ten tijde van de datum in geding, op 4 van de 5 dagen beschikbaar was om de geduide functies te verrichten. Eiseres stelt dat bij 3 van de 4 geduide functies de werkzaamheden echter op 5 dagen per week worden verricht, waarbij zij dat per geduide functie nader heeft toegelicht.
7. Naar aanleiding van deze beroepsgronden en op advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 maart 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 26 maart 2020 een rapport uitgebracht. Daarin volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres in de aangevoerde gronden en vervangt binnen de eerder geduide functies Productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), Machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) en Medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) de functienummers met andere gevonden soortgelijke functies waarin minder dan 4 dagen per week wordt gewerkt en waarvoor binnen dezelfde sbc-codes voldoende arbeidsplaatsen resteren.
8. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de wijziging in functies voldoende heeft gemotiveerd en dat de gewijzigde arbeidskundige grondslag juist is.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd blijft met als gevolg dat eiseres nog steeds meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen en verweerder het bestreden besluit handhaaft. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat verweerder in beroep naar aanleiding van de beroepsgronden een aanvullende toelichting heeft gegeven, dient te worden geconcludeerd dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ongewijzigd. Aannemelijk is dat eiseres door het gebrek niet is benadeeld. De rechtbank verbindt aan dit gebrek dan ook geen gevolgen met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en laat het bestreden besluit in stand.
11. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).