ECLI:NL:RBNHO:2020:5106

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
HAA 19/5227
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een verzorgende C na ziekmelding en bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Kahraman, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om haar Ziektewet-uitkering per 18 juli 2019 te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 15 oktober 2015 ziek had gemeld en dat verweerder in eerdere besluiten had geoordeeld dat zij geschikt was voor bepaalde functies, ondanks haar gezondheidsklachten. De rechtbank heeft de processtukken en rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig bestudeerd en geconcludeerd dat de medische beoordeling van eiseres adequaat was. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks haar beperkingen, in staat was om ten minste één van de functies te verrichten die aan haar waren voorgehouden in het kader van de WIA-beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering door verweerder terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Kahraman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiseres per 18 juli 2019 beëindigd.
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Skypezitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende C in de thuiszorg bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 18,72 uur per week. Zij heeft zich op 15 oktober 2015 ziek gemeld.
Bij besluit van 13 september 2017 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever van eiseres verlengd tot 11 oktober 2018. Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft verweerder eiseres een voorschot toegekend van 75% van haar voorlopige WIA-maandloon.
1.1.
Bij besluit van 29 november 2018 heeft verweerder geweigerd om aan eiseres met ingang van 11 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. Verweerder heeft met ingang van 11 oktober 2018 een Werkloosheidsuitkering (WW) toegekend. Bij besluit van 29 mei 2019 heeft verweerder het tegen de weigering van de WIA-uitkering ingestelde bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 29 mei 2019 ongegrond verklaard (zaaknummer HAA 19/3049).
1.2.
Vanuit de situatie dat eiseres een WW-uitkering ontving heeft zij zich op 4 juni 2019 ziek gemeld.
1.3.
De arts heeft eiseres gezien en onderzocht op het spreekuur van 11 juli 2019. Deze arts heeft eiseres per 18 juli 2019 geschikt geacht voor de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functie van machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122). Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
1.4.
Op 24 juli 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld in verband met toename van klachten. In dat kader vond op 5 september 2019 een medisch onderzoek plaats. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat opgevraagde informatie van de GZ-psycholoog en huisarts ontvangen was, op 3 oktober 2019 gerapporteerd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een collega-verzekeringsarts geconsulteerd en overleg gehad met een arbeidsdeskundige over de geduide functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiseres, ondanks dat een beperking op deadlines/produktiepieken vanwege een nu onderbouwde diagnose depressie aannemelijk is en eiseres meer ruimte nodig heeft voor recuperatie/werken aan herstel, in ieder geval geschikt kan worden geacht voor de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code: 111180). Deadlines/produktiepieken is geen kenmerkend onderdeel van deze functie en bij deze functie heeft eiseres voldoende recuperatiemogelijkheden en ruimte voor behandeling. Wat betreft de geclaimde beperkingen in reiken, tillen en belasting van de voeten geldt dat, nog los van de vraag of hierbij dan ook een beperking van toepassing zou zijn, de schouder- en voetbelasting van de functie beperkt is en het bij reiken om een dusdanig korte afstand gaat dat 1000 keer mogelijk wordt geacht.
In overleg met de gemachtigde van eiseres is het rapport van 3 oktober 2019 ook beschouwd als rapportage in bezwaar in de procedure naar aanleiding van de ziekmelding op 4 juni 2019. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts erkent dat er sprake is van (toegenomen) beperkingen en dat deze beperkingen door de arbeidsdeskundige in een eerdere bezwaarprocedure geschikt werden geacht. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen, omdat haar fysieke klachten hierbij onvoldoende zijn betrokken.
Het bestreden besluit vermeldt dat de functie zou zijn aangepast na de laatste bezwaarprocedure en verweerder refereert dienaangaande aan een eerdere FML. Er is echter niet gemeld op welke wijze deze zou zijn aangepast en waarom juist deze geschikt zou moeten zijn, temeer omdat de klachten van eiseres zijn toegenomen.
Eiseres heeft na de beslissing op het eerdere bezwaar een injectie gehad omdat zij kampte met SAPS: het Sub Acromiale Pijn Syndroom. Zij is hierdoor zeer beperkt in het functioneren met haar schouder, arm en hand en zij ondervindt bewegingsbeperkingen en bewegingsangst. Haar beperkingen vanwege SAPS zijn niet dan wel onvoldoende meegewogen in de vorige procedure. Eiseres is het er niet mee eens dat zij haar hand zodanig kan gebruiken terwijl zij klachten ondervindt. Verweerder refereert ten onrechte aan een vorige FML die geschikt zou zijn, terwijl verweerder betwijfelt of alle klachten zijn meegenomen in deze FML. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op dit standpunt van eiseres, die dit in de bezwaarprocedure reeds naar voren heeft gebracht.
In de functie productiemedewerker moeten veiligheidshandschoenen en veiligheidsschoenen gedragen worden omdat er veel gewerkt wordt met de hand. Niet valt in te zien hoe eiseres dan deze functie kan uitoefenen als zij kampt met fybromyalgie en artrose. De functie is gebaseerd op samenstelling van producten dus het betreft een functie waarbij uitsluitend met de hand gewerkt wordt. Bovendien is bij de beoordeling de psychische problematiek ten onrechte niet betrokken, vooral ook vanwege de toegenomen spanning en spanningsklachten. Eiseres kampt met uitval (paniekaanvallen) waardoor zij de functie ‘productiemedewerker’ niet kan uitvoeren. Verweerder heeft hier geen rekening mee gehouden terwijl de door verweerder in bezwaar opgevraagde medische informatie duidelijk is.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar de meegezonden rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 februari 2020.
Hierin staat vermeld dat de schouderklachten, destijds geduid als slijmbeursontsteking, nu als SAPS, al verwerkt waren in de geduide functies, evenals de fybromyalgie.
Bij de onderhavige ZW-beoordeling zijn deze fysieke klachten nog extra gewogen ten aanzien van het aspect reiken, doch de visie van de primaire verzekeringsarts dat dit geen consequenties had voor de geduide functie is voldoende inzichtelijk onderbouwd. Overigens is terecht in de rapportage van 3 oktober 2019 vermeld dat het hooguit lichte artrose van een van de middenhandsgewrichten betreft.
De psychische klachten waren in de voorgaande beoordelingen al uitgebreid gewogen en dat is nogmaals gedaan in de rapportage van 3 oktober 2019. De geschiktheid voor de geduide functies met de in het verleden reeds toegekende beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren is voldoende onderbouwd om te volgen. In het beroepschrift staan geen gronden om de oordeelsvorming, zoals deze sinds oktober 2018 is gevolgd, en waar de rapportage van 3 oktober 2019 zich op baseert, te herzien.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De primaire arts heeft de dossiergegevens bestudeerd, heeft eiseres op het spreekuur gezien, heeft haar lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft medische informatie van de reumatoloog, de huisarts en de orthopedisch chirurg betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook het dossier bestudeerd, waaronder informatie van de psycholoog en de huisarts, heeft eiseres gezien op het spreekuur en overleg gehad met een collega verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de artsen daarmee over een volledig beeld van de medische situatie van eiseres op de datum in geding.
4.2.
De rechtbank heeft ook geen reden tot twijfel aan de juistheid van het medisch onderzoek. Zo zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat. Bij de eerdere WIA-beoordeling is rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten van eiseres en is door de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd dat in de functie productiemedewerker industrie, welke functie in bezwaar is bijgeduid, op de punten voorspelbare werksituatie en werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiseres.
In onderhavige procedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de functie productiemedewerker industrie, ondanks toegenomen beperkingen, nog geschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat een beperking bij een depressie, die op deadline/productiepieken, nog aannemelijk is en dat eiseres meer ruimte nodig heeft voor recuperatie/werken aan herstel, maar dat in de functie geen kenmerkende belasting is op deadlines/productiepieken en eiseres in deze functie ook naast deze werkzaamheden voldoende recuperatiemogelijkheden en ruimte voor behandeling heeft, omdat bij deze functie sprake is van een maximale belasting van 4 uur per dag en gemiddeld 19 uur per week.
De schouderklachten, destijds geduid als slijmbeursontsteking, nu als SAPS, waren in de WIA-beoordeling al verwerkt in de geduide functies, evenals de fibromyalgie. Wat betreft het aangevoerde dat eiseres veiligheids(hand)schoenen moet dragen, geldt dat eiseres beperkt is op 3.5.1 (moet schoeisel kunnen dragen waarin zij haar eigen zolen moet kunnen plaatsen), echter in dit verband is bij de eerdere WIA beoordeling (rapport van 22 mei 2019, pagina 7) gemotiveerd dat het dragen van eigen zooltjes mogelijk is bij de functie produktiemedewerker industrie. Dat eiseres wat betreft haar handen meer beperkt moet worden geacht dan thans is aangenomen is niet met medische stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de functie geschikt is. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen.
5. Nu eiseres geschikt is te achten om ten minste een van de functies te verrichten die voor haar in het kader van de WIA-beoordeling zijn geselecteerd, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht de ZW-uitkering per 18 juli 2019 heeft beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond. Wat eiseres overigens heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.