ECLI:NL:RBNHO:2020:5108

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
HAA 19/3049
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Kahraman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 29 november 2018 had geweigerd om haar met ingang van 11 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. In plaats daarvan had verweerder haar een Werkloosheidswet (WW)-uitkering toegekend. Eiseres was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op minder dan 35% en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

Tijdens de procedure is een Skypezitting gehouden op 11 juni 2020, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als verzorgende C in de thuiszorg werkte, zich op 15 oktober 2015 ziek had gemeld. De verzekeringsarts had haar medische situatie beoordeeld en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Eiseres had diverse gezondheidsklachten, zowel fysiek als psychisch, waaronder fibromyalgie en PTSS, en was onder behandeling van verschillende specialisten.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van eiseres op een deugdelijke wijze waren besproken. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld en de FML was aangepast op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies binnen de belastbaarheid van eiseres vielen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Kahraman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres met ingang van 11 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 19 december 2018 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 11 oktober 2018 een Werkloosheidswet(WW)-uitkering toegekend.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Skypezitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2020. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende C in de thuiszorg bij [bedrijf] B.V. voor gemiddeld 18,72 uur per week. Zij heeft zich op 15 oktober 2015 ziek gemeld.
Bij besluit van 13 september 2017 heeft verweerder de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever van eiseres verlengd tot 11 oktober 2018. Bij besluit van 16 oktober 2018 heeft verweerder eiseres een voorschot toegekend van 75% van haar voorlopige WIA-maandloon.
1.1.
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien en onderzocht op het spreekuur van 21 september 2018 en heeft informatie opgevraagd en verkregen van de huisarts. De verzekeringsarts heeft aan de hand van zijn bevindingen een onderzoeksverslag en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld, beide gedateerd 1 november 2018.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige dossieronderzoek verricht, overleg gevoerd met de verzekeringsarts en eiseres gesproken en van zijn bevindingen een rapport opgesteld gedateerd 29 november 2018.
Verweerder heeft vervolgens in het primaire besluit beslist als hiervoor weergegeven.
1.2.
Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit is op 8 mei 2019 een hoorzitting gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de bevindingen van de behandelend GZ-psycholoog van de [naam 1] en een rapport en een gewijzigde FML opgesteld, beide gedateerd 8 mei 2019.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een rapport opgesteld waaruit blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% bedraagt.
Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit beslist zoals hiervoor weergegeven.
2. Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 mei 2019, die heeft geconcludeerd dat eiseres meer medische beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts aangenomen met als gevolg dat de FML is gewijzigd. Gelet op deze gewijzigde medische belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat een aantal eerder geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiseres. Gelet echter op de overgebleven wel geschikte functies en een bijgeduide functie is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 28,39 %. Eiseres blijft daardoor onveranderd minder dan 35% arbeidsongeschikt.
3. Eiseres voert aan dat verweerder haar belastbaarheid overschat en dat haar fysieke klachten en beperkingen niet dan wel onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit. Zij kampt met diverse gezondheidsbeperkingen die zowel fysiek als psychisch van aard zijn. Tijdens of vlak na de hoorzitting is er geen medische beoordeling geweest ten aanzien van haar lichamelijke klachten. De door verweerder geduide functies zijn door haar niet uitvoerbaar, mede vanwege haar fysieke klachten.
Eiseres heeft gedurende de bezwaarperiode een injectie gehad in haar zenuwen om de aanhoudende pijn in haar arm en schouder te verlichten. Niet is gebleken dat hiermee bij de beoordeling rekening is gehouden.
Zij staat onder behandeling van verschillende specialisten, waaronder een GZ-psycholoog, een internist, een reumatoloog, een bekkenbodemtherapeut en een psychiater.
Voor haar mentale klachten wordt eiseres sinds 2018 behandeld door de [naam 1] en voor haar fysieke klachten gebruikt zij verschillende medicijnen/pijnstillers.
De fysieke klachten van eiseres zijn een chronische ontsteking (slijmbeursontsteking, peesontsteking) bij haar arm/schouder, een gedraaide stuit en zwakke bekkenbodemspieren.
Daarnaast kampt eiseres met ernstige paniekaanvallen waarvoor zij kalmeringsmiddelen krijgt. Eiseres meent dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ten onrechte is in de FML bij vrijwel alle rubrieken aangegeven dat eiseres normaal kan functioneren en is geen rekening gehouden met haar klachten.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar de meegezonden rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 september 2019. Hierin staat vermeld dat de fysieke klachten bekend waren als fibromyalgie en deze klachten zijn meegenomen in de diverse statische en dynamische beperkingen.
De slijmbeursontsteking kan als verwerkt worden beschouwd in de beperkingen ten aanzien van tillen/dragen en boven schouderhoogte actief zijn (daargelaten of deze ontsteking al was geconstateerd op de datum in geding).
De paniekaanvallen die in relatie met de PTSS kunnen worden gezien, zijn met in acht nemen van additionele beperkingen voor deze PTSS, in de beoordeling in bezwaar verwerkt.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle door eiseres naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze besproken bij de medische beoordeling. De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar medisch onderzocht en heeft informatie van de huisarts opgevraagd en bij zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en eiseres vragen gesteld. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend GZ-psycholoog [naam 2] van [naam 1] betrokken bij zijn beoordeling. Eiseres wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar tijdens de hoorzitting niet lichamelijk heeft onderzocht. Het ontbreken van een lichamelijk onderzoek door een verzekeringsarts hoeft op zichzelf niet te leiden tot het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank wijst in dat verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2811). Voorts bestaat geen aanleiding het resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, voor zover dat de lichamelijke klachten van eiseres betreft, voor onjuist te houden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiseres natuurlijk loopt, dat zij normaal de trap op en af loopt en normaal op de stoel kan stilzitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van het bezwaarschrift, waarin de fysieke klachten zijn aangegeven en is vermeld dat eiseres onlangs een injectie heeft gehad in haar zenuwen om de aanhoudende pijn in haar arm en schouder te verminderen, en geconcludeerd dat er op dit punt geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan toegevoegd dat de fysieke klachten bekend waren als fibromyalgie en deze klachten zijn meegenomen in de diverse statische en dynamische beperkingen en dat de slijmbeursontsteking, daargelaten of deze ontsteking al was geconstateerd op de datum in geding, als verwerkt kan worden beschouwd in de beperkingen ten aanzien van tillen/dragen en boven schouderhoogte actief zijn. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
5.1.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom op de datum in geding, dat is hier 11 oktober 2018, sprake is van beperkingen zoals hij heeft vastgesteld in de FML van 8 mei 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in zijn rapportage van diezelfde datum dat de voorgeschiedenis en de huidige situatie ook ter sprake zijn gekomen respectievelijk zijn vastgelegd bij de primaire beoordeling, behalve de diagnose PTSS en dat deze diagnose mogelijk wel gevolgen heeft voor de in acht genomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom aanleiding gezien om beperkingen toe te voegen in het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren.
5.2.
Er is aldus de verzekeringsartsen geen medisch substraat voor de stelling van eiseres dat zij zich totaal niet belastbaar voor arbeid vindt. Ook de rechtbank ziet op grond van de bevindingen en de door eiseres ingebrachte medische informatie daartoe geen grondslag of aanleiding. De verzekeringsartsen hebben de conclusie van de huisarts en de door de GZ-psycholoog geconstateerde PTSS tot uitgangspunt genomen bij het aannemen van de beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Voor een urenbeperking is geen medische indicatie.
De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de fysieke klachten door hiervoor beperkingen aan te nemen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Wat betreft de fysieke klachten ten aanzien van de arm/schouder zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van trillingsbelasting, schroefbewegingen met hand en arm, het tillen/dragen en boven schouderhoogte actief zijn.
De rechtbank ziet in het door eiseres in beroep naar voren gebrachte geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsartsen. De rechtbank is niet gebleken dat de klachten van eiseres zijn onderschat. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is.
6. Eiseres heeft geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingediend ten aanzien van de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 mei 2019 voldoende gemotiveerd dat de functies, rekening houdend met de beperkingen van eiseres, vallen binnen haar belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML en dus geschikt zijn voor eiseres. Dit betekent dat ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit stand kan houden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.