Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties 3 en 4 van de zijde van Driehouck;
- de conclusie van repliek, tevens wijziging eis met producties 1 tot en met 10 van de zijde van [eiseres];
- de conclusie van dupliek met producties 5 tot en met 8 van de zijde van Driehouck;
- de akte uitlaten producties bij conclusie van dupliek, tevens wijziging van eis met producties 1 tot en met 4 van de zijde van [eiseres].
2.De feiten
De lekkage is een gevolg van het aanbrengen van de inkassingen in de muren. Deze zijn nodig om de muren te dragen maar vormen t.a.v. de waterkering een verminderde weerstand tegen het indringen van water. Omdat er sprake is van een dijkwoning is het aannemelijk dat er een verhoogde waterdruk tegen de muren aanwezig is. Als gevolg van de wet van de communicerende vaten zal deze waterstand ook achter de muur aanwezig zijn. De aansluiting van de beton in de inkassingen met de omliggende muur is als gevolg van verhardingskrimp nimmer waterdicht dus is het een bouwkundige noodzakelijkheid dat hier een aanvullende voorziening ter voorkoming van indringing van water dient te worden getroffen.
3.Het geschil
[eiseres] wenst haar vordering in dier voege te wijzigen dat deze strekt tot veroordeling van Driehouck in het betalen van een voorschot op de door haar gevorderde schadevergoeding van minimaal € 10.000,00, althans in goede justitie te bepalen bedrag.”
4.De beoordeling
wijziging van eis na dupliek en bezwaren over de procedure
Alle geschillen die naar aanleiding van deze overeenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel zijn, tussen de opdrachtgever en de aannemer mochten
kan”), en bovendien alleen van toepassing indien de natuurlijk persoon de gedaagde partij is in een arbitrageprocedure, terwijl [eiseres] in dit kort geding eiseres is. Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat het beroep van [eiseres] op de vernietiging van het arbitragebeding van artikel 14 van de algemene voorwaarden slaagt. De voorzieningenrechter is daarom bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres].
in het geheel geen onzekerheid meer[zou]
zijn” (zie nr. 4.14 conclusie van antwoord), maar dat [eiseres] volgens Driehouck heeft gekozen voor een betonplint van (slechts) 20 cm hoog. Hieruit volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende dat Driehouck heeft voorzien dat (vanwege het feit dat sprake is van een dijkwoning en de vloer onder het maaiveld ligt) een risico bestond van het naar binnen stromen van water in de woning over de betonplint indien een te lage betonplint zou worden aangelegd.
voorschotop de schadevergoeding is. Uit de beperking van het voorschot tot € 10.000 mag niet worden afgeleid dat de aanspraak van [eiseres] op vergoeding van de overige schadeposten onterecht is.