In deze zaak hebben de erven [eisers], wonende te [plaats], beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, waarin de waarde van hun onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het kalenderjaar 2019 was vastgesteld op € 313.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eisers ongegrond bij een uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2019. Eisers stelden dat de waarde te hoog was, vooral vanwege de aanwezigheid van hoogspanningskabels boven de woning, wat een waarde drukkend effect zou hebben. De rechtbank heeft op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eisers gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 303.000, wat een verlaging betekende ten opzichte van de eerdere vaststelling. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, mede op basis van vergelijkingsobjecten en de door hem overgelegde matrix. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers begroot op € 80,56 en het door eisers betaalde griffierecht van € 47 vergoed.