ECLI:NL:RBNHO:2020:5223

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
15/087243-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige: bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met een minderjarige. De verdachte is beschuldigd van meerdere ontuchtige handelingen met een minderjarige, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld en deze ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder chatgesprekken en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een gedeelte voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van het slachtoffer in aanmerking genomen bij het bepalen van de strafmaat. De verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie en het vertrouwen dat hij genoot, wat de rechtbank als zeer ernstig heeft aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/087243-19 (P)
Uitspraakdatum: 20 mei 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 mei 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. Verhoeven, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 in de gemeente Schagen, en/of te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum minderjarig slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
die [slachtoffer] , te weten
- het met zijn, verdachtes penis anaal penetreren van die [slachtoffer] , en/of
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
- het penetreren van de anus van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes,
vinger en/of tong, en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer] , en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] , en/of
- het over en weer elkaar aftrekken, en/of
- het likken van de anus van die [slachtoffer] , en/of
- het zich anaal laten penetreren door de penis van die [slachtoffer] ;
Subsidiair
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 in de gemeente
Schagen en/of te Anna Paulowna, gemeente Hollands Kroon, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum minderjarig slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- het pijpen van die [slachtoffer] , en/of
- het over en weer elkaar aftrekken, en/of
- het likken van de anus van die [slachtoffer] , en/of
- het zich anaal laten penetreren door de penis van die [slachtoffer] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Volgens verdachte heeft hij wel contact onderhouden met aangever, maar alleen oppervlakkig en nooit op een manier zoals aangever hierover heeft verklaard. Volgens de verdediging zijn de verklaringen van aangever over seksueel misbruik niet betrouwbaar, weinig consistent, niet verifieerbaar en ontbreekt het verder aan steunbewijs. De verklaring van de moeder van aangever biedt geen steun aan de verklaringen van aangever, nu het gaat om een de auditu-verklaring. Evenmin kunnen chatgesprekken als steunbewijs worden aangemerkt. De aangehaalde chatgesprekken tussen verdachte en aangever zien op seksueel getinte gesprekken en niet op seksueel misbruik. Het initiatief voor deze gesprekken lag bij aangever en verdachte heeft deze gesprekken juist afgekapt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
Aan verdachte is een zedendelict ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen.
Het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van aangever. De door aangever verklaarde feiten en omstandigheden mogen niet op zichzelf staan, maar dienen volgens vaste rechtspraak voldoende steun te vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of enerzijds de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en anderzijds of zijn verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar wordt geacht, kan het benodigde steunbewijs niet vervangen. Het steunbewijs dient verder te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen.
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende basis om te concluderen tot een betrouwbare aangifte door [slachtoffer] . Zijn verklaringen tijdens het informatief gesprek zeden op 23 maart 2018 stemmen overeen met de inhoud van zijn aangifte op 10 april 2018. Aangever heeft gedetailleerd en consequent verklaard over de plaatsen waar het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden, de frequentie van het seksueel contact en de wijze waarop het contact plaatsvond. Er zijn geen aanwijzingen dat aangever zijn verklaring heeft verzonnen of heeft aangedikt. Integendeel, zijn verklaringen bevatten niet alleen beschuldigende uitingen over verdachte. Zo heeft hij verklaard verdachte niet als de vijand te zien, maar medelijden met hem te hebben. Aangever spaart ook zichzelf niet in zijn verklaringen. Zo geeft hij toe dat hij zelf ook om geld of sigaretten vroeg voor seksuele handelingen.
De rechtbank vindt de verklaring van aangever daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
De aangifte vindt daarnaast steun in de zich in het dossier bevindende (facebook) chatgesprekken die plaatsvonden tussen aangever en verdachte. Deze gesprekken onderbouwen de door aangever afgelegde verklaringen over de contacten met verdachte, te weten dat sprake was van een meer dan alleen een oppervlakkig contact, dat verdachte aandrong op seksueel contact en dat verdachte aangever in ruil voor seksuele handelingen geld en sigaretten gaf.
De aangifte vindt verder steun in de getuigenverklaring van de moeder van aangever. Haar verklaring stemt op belangrijke onderdelen overeen met de verklaring van aangever, namelijk dat aangever regelmatig (ook ’s nachts) niet thuis was en dan bij verdachte verbleef vanwege een spelletje ‘vossenjachten’ of vanwege (veronderstelde) werkzaamheden van aangever bij verdachte voor zijn werk ‘op de vrachtwagen’.
De verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat slechts sprake was van een oppervlakkig contact met aangever, dat aangever nooit bij hem heeft verbleven of overnacht, en de uitleg die verdachte geeft aan de chatgesprekken in het dossier, te weten dat juist aangever degene was die verdachte benaderde met vragen over seks, is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, volstrekt ongeloofwaardig.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum minderjarig slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het met zijn, verdachtes penis anaal penetreren van die [slachtoffer] , en/of
- het zich laten pijpen door die [slachtoffer] , en/of
- het penetreren van de anus van die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, vinger en/of tong, en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer] , en/of
- het pijpen van die [slachtoffer] , en/of
- het over en weer elkaar aftrekken, en/of
- het likken van de anus van die [slachtoffer] , en/of
- het zich anaal laten penetreren door de penis van die [slachtoffer] .
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat strafoplegging achterwege moet blijven, omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de minderjarige [slachtoffer] , bestaande uit of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het minderjarige slachtoffer. Hij heeft gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin het slachtoffer zich vanwege zijn persoonlijkheid en het grote leeftijdsverschil ten opzichte van verdachte bevond. Ook heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie als vriend van de familie en het vertrouwen dat hij in dat verband genoot ernstig beschaamd. Ten behoeve van de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens heeft hij de verantwoordelijkheid die hij als volwassene ten opzichte van het slachtoffer had verwaarloosd. Verdachte heeft veelvuldig en vergaand seksueel contact gehad met het slachtoffer. Als het slachtoffer aangaf dit niet (meer) te willen, deinsde verdachte er niet voor terug om het slachtoffer hiertoe toch te verleiden door het aanbieden van geld of sigaretten. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
De door de verdachte overtreden wetsbepaling beoogt jeugdigen van een bepaalde leeftijd te beschermen tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer geschonden, hetgeen in het algemeen door slechtoffers als zeer ingrijpend wordt ervaren en voor hen nadelige psychische gevolgen van lange duur kan meebrengen. Ook hier is dat het geval geweest, blijkens de slachtofferverklaring.
Gelet op de ernst van de feiten komt slechts een straf in aanmerking die, althans voor een deel, onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 april 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van zedendelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de over verdachte uitgebrachte reclasseringsadviezen van 27 mei 2019 en 23 april 2020 van [naam] , als reclasseringsmedewerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit deze adviezen blijkt – samengevat – het volgende. Het is de eerste keer dat de verdachte met justitie in aanraking komt zodat van een delictpatroon niet kan worden gesproken.
Uit onderzoek komen stabiele leefomstandigheden naar voren. Verdachte beschikt over een
structurele dagbesteding, een gemiddeld inkomen, zelfstandige huisvesting en een steunend sociaal netwerk. Er is geen sprake van middelenproblematiek en hij beschikt over voldoende vaardigheden om problemen adequaat op te lossen. Vanwege zijn ontkennende houding kan er geen verband worden gelegd tussen zijn psychosociaal functioneren en het ten laste gelegde. Ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren zijn echter geen bijzonderheden naar voren gekomen. Verdachte is overtuigd van zijn onschuld, heeft geen hulpvragen en staat, ook bij een eventuele schuldigverklaring, niet open voor een meldplicht of behandelverplichting. Omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan geen uitspraak gedaan worden over het recidiverisico.
De reclassering adviseert bij schuldigverklaring een straf zonder bijzondere voorwaarden. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Nu de kans op recidive niet kan worden ingeschat ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] , vordert € 30,- aan materiële schadevergoeding wegens gemaakte reiskosten en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, nu vrijspraak wordt bepleit, de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel moet worden afgewezen. In het geval de rechtbank tot een ander oordeel komt vindt de verdediging dat de benadeelde partij geen recht heeft op een immateriële schadevergoeding, omdat blijkens de verklaring van de benadeelde partij het zijn eigen keuze was om geld te vragen voor seksuele diensten.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 30,- rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit.
Vaststaat dat daarnaast aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van seksueel misbruik hier veelal lang psychisch last van houden. Uit de slachtofferverklaring van aangever volgt dat dat bij hem ook het geval is.
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 5.000,-.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
in totaal € 5.030,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op € 19,-, zijnde gemaakte reiskosten voor bezoek aan de advocaat van benadeelde partij.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: seksueel binnendringen van een minderjarige] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (nieuw) op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit de hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
twee jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 5.030,- bestaande uit € 30,- als vergoeding voor de materiële en € 5.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op
€ 19,-, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.030,-bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
17 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. H.H.E. Boomgaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 mei 2020.