ECLI:NL:RBNHO:2020:5328

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
15/248015-18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde drugshandel in cocaïne in de Zaanstreek met meerdere verdachten

Op 17 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in georganiseerd verband cocaïne heeft verhandeld. De zaak betreft de periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018, waarin de verdachte samen met anderen betrokken was bij de handel in cocaïne in de Zaanstreek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 18 juni en 7 juli 2020, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, en de officier van justitie mr. B.J.G. Leeuw de vordering indiende.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken, getuigenverklaringen en observaties, zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een sturende rol vervulde binnen de organisatie en dat hij samen met medeverdachten handelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de noodzaak van een stevige reactie vanuit de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/248015-18 (P)
Uitspraakdatum: 17 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2020 en 7 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
ter terechtzitting als adres opgegeven
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.J.G. Leeuw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 november 2016 tot en met 13 november 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte zich gedurende een periode van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in cocaïne.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, nu er geen direct bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de handel in harddrugs.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier slechts kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 26 september 2018 tot en met 14 november 2018 enige betrokkenheid heeft gehad bij het dealen van harddrugs, gelijk aan de periode dat OVC-gesprekken hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft daarbij verweer gevoerd met betrekking tot verschillende onderdelen van het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde bewijs. Meer in het bijzonder heeft hij aangevoerd dat de getuigenverklaringen onvoldoende steunbewijs opleveren.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Inleidend
Het onderhavige opsporingsonderzoek is gestart onder de naam El Tigre. Dit betreft een onderzoek naar handel in en verkoop van verdovende middelen. In dit onderzoek kwamen verdachte en drie andere personen als verdachten in beeld. Het betrof: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] .
Tijdens het onderzoek zijn van een aantal telefoonnummers de historische verkeersgegevens geanalyseerd en zijn er telefoongesprekken afgeluisterd en opgenomen. Naar aanleiding van de tapgesprekken zijn observaties uitgevoerd. Daarnaast is een tweetal voertuigen (een [voertuig] met het kenteken [kenteken] en een [voertuig] met het kenteken [kenteken] ) van een plaatsbepalend baken en geluidsopnameapparatuur voorzien. Naar aanleiding hiervan is een camera geplaatst voor de voorzijde van de woning aan de [adres] . Na – onder meer – de inzet van voornoemde (bijzondere) opsporingsmethoden heeft er op 13 november 2018 een zogeheten actiedag plaatsgevonden, waarbij doorzoekingen zijn verricht in verschillende woningen en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden. [verdachte] is op 3 december 2018 aangehouden en [medeverdachte 1] is uiteindelijk op 5 december 2018 aangehouden. Daarnaast zijn er getuigen gehoord en hebben de verdachten verklaringen afgelegd.
Overwegingen over het bewijs
Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, leidt de rechtbank met betrekking tot het bewezen verklaarde feit de volgende modus operandi af.
[medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben zich in de bewezen verklaarde periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 bezig gehouden met de handel in cocaïne. [medeverdachte 1] heeft zich daar op 30 juli 2018 bij aangesloten. De handel van de verdachten was als volgt georganiseerd: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , en later ook [medeverdachte 1] , beschikten over mobiele telefoonnummers waarop door klanten cocaïne werd besteld en een locatie werd afgesproken, waarna zij tegen betaling op de afgesproken locatie de drugs afleverden. De toestellen van de dealnummers waren afwisselend in het bezit van één van de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
Namens de verdachte is ter terechtzitting primair betoogd dat een dergelijke conclusie niet mag worden getrokken op grond van kanttekeningen bij de bewijswaarde van elk door de officier van justitie gepresenteerd bewijsmiddel afzonderlijk en een daarop gebaseerde relativering van de betekenis ervan. Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel juist de samenhang tussen de bewijsmiddelen, waarbij deze niet geïsoleerd worden beschouwd, die leidt tot de slotsom dat het medeplegen van handel in cocaïne over de hiervoor genoemde periode is bewezen.
Deallijnen
De bewijsmiddelen hebben betrekking op de resultaten van het opsporingsonderzoek ten aanzien van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] .
Kenmerkend is dat met deze nummers dagelijks veelvuldig kortdurende contacten worden gelegd met gebruikers van andere nummers. Een aantal van deze andere telefoonnummers waarmee deze dealnummers contact hebben gehad komen overeen en meerdere van deze andere nummers staan bij de politie bekend als telefoonnummers van personen die (hard)drugsgebruikers zijn. Daarnaast wordt kort na de ingebruikname van elk van deze telefoonnummers in een zeer korte tijd een groot aantal sms-berichten verzonden. De verklaringen van als getuige gehoorde afnemers bevestigen het wisselen van deze genoemde nummers door hun dealers en de ontvangst van een sms-bericht bij ingebruikname van een nieuw dealnummer. Ook de inhoud van de tapgesprekken ondersteunt de vaststelling dat sprake is van deallijnen. Daar waar deze deallijnen zijn getapt, blijkt namelijk dat het vaak korte gesprekken of sms-berichten zijn waarin wordt afgesproken op een bepaalde locatie elkaar te ontmoeten en er geen communicatie van sociale aard is. Daarnaast wordt er ook dikwijls over geld, eenheden en, naar op grond van het voorgaande moet worden aangenomen, in versluierende taal over verdovende middelen gesproken.
[telefoonnummer 1]
Vanaf 4 juni 2018 tot en met 3 september 2018 is het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik geweest bij onder meer [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] .
De bewijsmiddelen houden in dat met gebruikmaking van dit telefoonnummer is gedeald.
[telefoonnummer 2]
Hierna was voornoemd dealnummer niet meer in gebruik. Een volgend telefoonnummer dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden aangemerkt als dealnummer is [telefoonnummer 2] . Vanaf 11 oktober 2018 heeft de politie de via dit dealnummer gevoerde communicatie afgeluisterd en opgenomen en zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als gebruiker van dit nummer aangemerkt. De telefoon voorzien van de simkaart met dit nummer werd op 13 november 2018 bij de aanhouding van [medeverdachte 2] in diens woning inbeslaggenomen.
Dealtelefoon [medeverdachte 3]
Bij de aanhouding van [medeverdachte 3] is in de woning waar hij verbleef een telefoon aangetroffen waarmee met aanzienlijke intensiteit is gecommuniceerd op een manier die gelijk is aan de communicatie die heeft plaatsgevonden via de hiervoor genoemde getapte dealnummers. Op basis hiervan beschouwt de rechtbank ook deze telefoon als dealtelefoon. Deze dealtelefoon is gebruikt in de periode van 14 september 2018 tot en met 12 november 2018.
- [persoonlijk telefoonnummer medeverdachte 2]
Naast deze zogeheten deallijnen dragen ook gesprekken gevoerd via een telefoonnummer dat op naam staat van [medeverdachte 2] bij aan het bewijs dat er tezamen gehandeld werd in verdovende middelen. Vanaf 26 juli 2018 tot en met 28 augustus 2018 heeft de politie de via het telefoonnummer [persoonlijk telefoonnummer medeverdachte 2] gevoerde communicatie afgeluisterd en opgenomen en is [medeverdachte 2] als gebruiker van dit nummer aangemerkt.
OVC-gesprekken
Uit de opgenomen communicatie in de [voertuig] met het kenteken [kenteken] en de [voertuig] met het kenteken [kenteken] (hierna: OVC-gesprekken) blijkt dat het voertuig met kenteken [kenteken] door [medeverdachte 3] is gebruikt en het voertuig met het kenteken [kenteken] door [verdachte] . In laatst genoemde voertuig zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] meermalen als gesprekspartner van [verdachte] aangemerkt. Ook blijkt uit deze OVC-gesprekken dat [verdachte] veelvuldig met anderen, onder wie [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , heeft gesproken over geld, eenheden en verschillende soorten verdovende middelen, al dan niet in versluierende taal. Ook blijkt dat [medeverdachte 3] in de door hem gebruikte auto gesprekken over vergelijkbare onderwerpen heeft gevoerd. Dit illustreert dat de oriëntatie van [medeverdachte 3] , ook in de periode waarin deze gesprekken door hem werden gevoerd, gericht was op verdovende middelen en de daarmee te verkrijgen opbrengsten. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de verklaring van [verdachte] bij de politie dat al deze OVC-gesprekken zouden gaan over het afhandig maken van geld, van anderen. Mogelijk dat [verdachte] zich daar ook mee heeft beziggehouden, maar de gebezigde bewoordingen in de OVC-gesprekken, in het licht van de overige bewijsmiddelen, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat een aanzienlijk gedeelte van de OVC-gesprekken ziet op de handel in verdovende middelen, waaronder harddrugs. De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van de inhoud van deze OVC-gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien met de andere bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] op de achtergrond een sturende rol in de handel van verdovende middelen vervulde, waarbij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn samenwerkingspartners waren.
Locaties
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat de woning gelegen aan de [adres] , door verdachten ’het Kalf’ genoemd, een zogeheten stashplek voor verdovende middelen is geweest en dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] deze woning in de periode van 20 augustus 2018 tot en met 14 november 2018 eenmaal of meermalen voor korte tijd hebben bezocht. [verdachte] heeft deze woning zelfs op 14 november 2018, de dag na de actiedag, met het kennelijke doel om de situatie op te nemen, nog bezocht. In deze woning is naast cocaïne ook een grote hoeveelheid MDMA en amfetamine aangetroffen. Ook zijn in deze woning goederen aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk een grote hoeveelheid verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen, een weegschaal die geschikt is om honderdsten van een gram te wegen, een vacumeermachine en een grote hoeveelheid contant geld. De rechtbank ziet hierin de bevestiging dat deze woning fungeerde als een stashplek voor verdovende middelen en dat sprake is van een samenwerking tussen verdachten die gericht is op de handel in harddrugs. Bij dit laatst genoemde betrekt de rechtbank ook dat in de woning van [medeverdachte 2] ( [adres] ) en op de verblijfplaats van [medeverdachte 3] ( [adres] ) aanzienlijke hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen en dat in deze woningen, naast de hiervoor besproken dealtelefoons, eveneens goederen zijn aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen, een weegschaal en een grote hoeveelheid contant geld.
Getuigen
Wat betreft de voor het bewijs gebezigde redengevende inhoud van de getuigenverklaringen wordt als volgt overwogen. Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de selectie en waardering van getuigenverklaringen behoedzaamheid vereisen. De wijze van totstandkoming behoeft in dat verband bijzondere aandacht. In die beoordeling kunnen uiteenlopende aspecten een rol spelen waaronder de aanwezigheid van significante details, coherentie op grote lijnen en de verankering in de inhoud van overige bewijsmiddelen. In dit verband komt betekenis toe aan het volgende.
Er was volgens getuigen een groep genaamd “Toppers”, die cocaïne verkochten en afleverden. In dat verband hebben de getuigen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van foto’s herkend. Deze groep maakte volgens één of meer getuigen gebruik van verschillende, opeenvolgende telefoonnummers, waaronder de telefoonnummers [telefoonnummer 3] (zie hierna), [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] . Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] werd als laatste gebruikt. De dealtelefoons werden door verschillende personen beheerd. Via een sms-bericht werd telkens het nieuwe telefoonnummer bekend gemaakt. De cocaïne werd besteld door telefonisch of via sms-berichten een plek af te spreken, waar vervolgens iemand tegen betaling de cocaïne kwam afleveren. Voorts dragen significante details bij aan de conclusie dat de getuigenverklaringen, voor zover gebezigd voor het bewijs, daarvoor bruikbaar zijn, zoals de verklaring van getuige [naam getuige] over de locatie in de [wijk] . De rechtbank verwerpt daarmee het bewijsverweer dat ziet op de bruikbaarheid van elke getuigenverklaring op zichzelf. De getuigenverklaringen bieden bovendien een bevestiging dat zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 2] hebben gedeald gedurende een langere periode, te weten de periode die is opgenomen in de bewezenverklaring.
[telefoonnummer 3]
Naar aanleiding van de aanhouding van [verdachte] en [medeverdachte 3] op 3 juni 2018 wegens een ander strafbaar feit, is in de [voertuig] met het kenteken [kenteken] een telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] aangetroffen. [verdachte] zat bij de aanhouding als bijrijder in dit voertuig. Het voertuig was op dat moment bij verdachte [medeverdachte 3] in gebruik. In deze telefoon zijn meerdere berichten aangetroffen waarvan de inhoud, net zoals bij eerdergenoemde dealtelefoon van [medeverdachte 3] , overeenkomt met de manier van communicatie van de getapte dealnummers. In deze telefoon stond daarnaast ook een contactenlijst met daarin meerdere telefoonnummers die overeenkomen met de telefoonnummers die inbelden op het dealnummer [telefoonnummer 1] . Een aantal van deze telefoonnummers staat bij de politie bekend als telefoonnummers van personen die (hard)drugsgebruikers zijn. Verder zijn in de auto, waar deze telefoon is aangetroffen, verschillende goederen aangetroffen die duiden op de handel in verdovende middelen, namelijk meerdere gripzakjes met gebruikershoeveelheden verdovende middelen en een grote hoeveelheid contant geld. Gelet op voornoemde feiten, bezien in samenhang met de daarop betrekking hebbende inhoud van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaringen, is de rechtbank van oordeel dat deze aangetroffen telefoon, met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] , een dealtelefoon betreft. Uit het telecomonderzoek blijkt verder dat dit nummer van 15 februari 2018 tot 3 juni 2018 in gebruik is geweest, direct voorafgaand aan de periode van gebruik van voornoemd dealnummer eindigend op [telefoonnummer 2] .
Conclusie periode
Op basis van het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – kort gezegd – zich in de periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne, op de wijze zoals hierna onder de kop ‘bewezenverklaring’ nader aangeduid.
De rechtbank vindt in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om het overige deel van de ten laste gelegde periode bewezen te verklaren. Hoewel de als getuige gehoorde afnemers in hun verklaringen hebben gesproken over een periode van twee jaren, is dit gedeelte van hun verklaringen onvoldoende nader uitgewerkt met concrete, significante feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de wijze van introductie van de verdachten, de rolverdeling van de verdachten en de samenwerking tussen de verdachten gedurende deze gehele periode, om dit voor het bewijs te kunnen bezigen.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is in de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen en de overige bewijsmiddelen opgenomen in de bewijsbijlage meer dan voldoende grondslag gelegen om tot een bewezenverklaring te komen van een nauwe en bewuste samenwerking bij het vervoeren, verkopen, verstrekken en afleveren van cocaïne, zoals ten laste gelegd. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de rechtbank een onderscheid maakt in de rolverdeling tussen enerzijds [verdachte] die een meer sturende rol had en anderzijds [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] die zich bezighielden met de daadwerkelijk aflevering van de verdovende middelen. Dat de omvang en intensiteit van de leveringen in de bewezen verklaarde periode mogelijk hebben gefluctueerd, zoals door verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is verklaard, maakt dat niet anders.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 15 februari 2018 tot en met 13 november 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 12 juni 2020.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij soortgelijke zaken en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hij heeft daarbij verzocht de positief gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de reclassering te betrekken. Ook heeft de raadsman gewezen op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld en op de korte duur waarin verdachte betrokken is geweest bij het feit.
Gelet hierop heeft de raadsman van verdachte primair verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte verzocht naast deze voorgestelde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en aan de proeftijd van dit voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te verbinden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van bijna negen maanden in georganiseerd verband gehandeld in cocaïne. Verdachte vervulde in deze organisatie een sturende en coördinerende rol, waarbij hij anderen, in één geval zelfs een minderjarige, de daadwerkelijke overdracht van drugs op straat liet verrichten, waarmee hij zelf, naar moet worden aangenomen, het minste risico op ontdekking liep.
Cocaïne is over het algemeen sterk verslavend en het gebruik ervan levert mede daardoor een groot risico op voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers. Bovendien leidt de handel in en het gebruik van cocaïne direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een bron van maatschappelijke schade en overlast. Verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Een samenwerkingsverband als onderhavige, gericht op de handel in harddrugs, ondermijnt bovendien de rechtsorde, veroorzaakt maatschappelijke onrust en berokkent de maatschappij financieel nadeel. Verdachte heeft in het vooronderzoek en ter terechtzitting door hardnekkig te blijven ontkennen laten zien dat hij niet bereid is verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het dealen van harddrugs. Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) blijkt dat voor het dealen van harddrugs vanuit een pand en op straat gedurende een periode van ongeveer negen maanden als strafmaat wordt uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot tien maanden. De rechtbank ziet in deze zaak, met name in de omstandigheid dat sprake was van een georganiseerd verband waarbinnen met een aanzienlijke frequentie en intensiteit in cocaïne is gehandeld en de sturende en coördinerende rol van verdachte in deze organisatie, aanleiding om hiervan ten nadele van verdachte af te wijken.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 7 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld, waaronder tot een zeer lange gevangenisstraf, zij het niet ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ondanks dat er geen sprake is van recente soortgelijke veroordelingen ziet de rechtbank geen reden om dit in het voordeel van verdachte te wegen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 26 februari 2019, opgemaakt door [naam] , psycholoog, en het over verdachte uitgebracht reclasseringsadvies van 12 juni 2020, opgemaakt door [naam] van Reclassering Nederland, en van hetgeen overigens ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken.
Uit voornoemd psychologisch onderzoek blijkt dat verdachte vanaf het derde gesprek geen medewerking meer wilde verlenen, maar dat desondanks kon worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het feit niet aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens leed. De deskundige komt tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit verdachte volledig kan worden toegerekend en dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de kans op recidive. De deskundige is daarom van mening dat er geen gronden zijn om een advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
De voorlopige hechtenis van verdachte is door de rechtbank met ingang van 10 mei 2019 geschorst. Aan deze schorsing waren onder meer de voorwaarden verbonden van een meldplicht bij Reclassering Nederland, medewerking aan behandeling door [naam] (centrum voor ambulante forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener), medewerking aan het vinden van passende huisvesting (ook als dit een aanmelding bij een begeleid wonen instelling betreft), medewerking aan het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding.
Uit voornoemd reclasseringsadvies blijkt onder meer het volgende.
Gezien de ontkennende houding van verdachte is het niet mogelijk een delictanalyse op te stellen. De reclassering ziet risicofactoren op verschillende leefgebieden, omdat deze instabiel zijn. Verdachte heeft een negatief sociaal netwerk, waarvan hij deels afhankelijk is. Verdachte heeft geen dagbesteding en geen stabiele huisvesting. Er is sprake van instabiliteit op het gebied van psychosociaal functioneren, nu het hem aan probleemoplossende vaardigheden lijkt te ontbreken. Verdachte lijkt beperkt in staat om op de lange termijn te denken. Tot op heden is het verdachte niet gelukt om zijn leven zelfstandig in te richten en van stabiliteit te voorzien. De reclassering heeft het risico op recidive als hoog ingeschat.
Positieve factor is de financiële situatie van verdachte, nu hij momenteel een uitkering ontvangt. De positieve houding ten aanzien van de hulpverlening en begeleiding in het huidige schorsingstoezicht van verdachte wordt als een beschermende factor aangemerkt.
De reclassering acht een toezicht in de vorm van een meldplicht en andere voorwaarden geïndiceerd om duurzame stabilisatie te kunnen bereiken en het recidiverisico te kunnen verminderen.
Verdachte heeft ter terechtzitting na enige tijd en aarzeling laten blijken open te staan voor reclasseringscontact.
Gelet op het feit dat het schorsingstoezicht al ruim een jaar duurt en nog weinig heeft opgeleverd waar het de verschillende leefgebieden en de daarmee samenhangende risicofactoren betreft, alsmede vanwege de proceshouding van verdachte, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om bijzondere voorwaarden te verbinden aan de proeftijd van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van geruime duur moet worden opgelegd. Bijzondere omstandigheden die in het voordeel van de verdachte moeten worden gewogen zijn niet vastgesteld. Voor een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest, zoals de raadsman heeft verzocht, is geen plaats vanwege de ernst van het feit en de rol van verdachte bij dit feit. De rechtbank zal echter wel bepalen dat een gedeelte van de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf van enige duur is, als niet mis te verstaan signaal naar verdachte – bij wijze van steun in de rug dan wel stok achter de deur –, dat hij zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten.

7.Beslag

Op 13 november 2018 zijn op het adres [adres] onder verdachte meerdere goederen in beslag genomen en niet teruggegeven (nummers 2, 3, 4, 5 en 6 op de beslaglijst), te weten:
- 34 STK Aandelen van [naam] (495619)
- 1 STK Notitieblok (495599)
- 1 STK Overschrijving van [naam] (495601)
- 1 STK Administratie (495615)
- 1 STK Schrift (495725)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de onder hem in beslag genomen goederen niet van hem zijn.
De rechtbank begrijpt de vordering van de officier van justitie aldus dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en is van oordeel dat, nu de onder verdachte in beslag genomen goederen niet aan hem toebehoren en ook overigens niet is gebleken van gronden om toepassing van de hoofdregel van teruggave aan de beslagene toe te passen, conform deze vordering moet worden beslist.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 [achttien] maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
6 [zes] maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
drie jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van de nummer 2, 3, 4, 5 en 6 op de beslaglijst, te weten:
- 34 STK Aandelen van [naam] (495619)
- 1 STK Notitieblok (495599)
- 1 STK Overschrijving van [naam] (495601)
- 1 STK Administratie (495615)
- 1 STK Schrift (495725)
Heft ophet reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. R. van der Heijden en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.D. Renshof,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2020.
mr. R. van der Heijden en mr. E.M. ten Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.