ECLI:NL:RBNHO:2020:5347
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit UWV inzake WW-uitkering en vakantiegeldkorting
Op 17 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Lange, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. de Haan. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het UWV dat de WW-uitkering van de eiser heeft voortgezet, maar met een korting op basis van het vakantiegeld dat eiser ontving vanuit zijn pensioen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, na een periode van werkloosheid, een WW-uitkering had aangevraagd die was toegekend. Echter, het UWV had besloten om het vakantiegeld dat aan eiser was uitgekeerd in mei 2019, volledig in mindering te brengen op de WW-uitkering. Eiser betoogde dat deze korting onredelijk was, omdat hij slechts één maand WW-uitkering had ontvangen en het vakantiegeld eenmalig was uitgekeerd.
De rechtbank overwoog dat het UWV terecht de hoofdregel van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) had toegepast, waarbij het vakantiegeld dat in mei 2019 was uitgekeerd, volledig werd toegerekend aan die maand. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat en dat het aan de wetgever was om eventuele onredelijke gevolgen van de wetgeving aan te pakken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.