ECLI:NL:RBNHO:2020:5350

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1772
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigde WAZ-uitkering wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser had een WAZ-uitkering en ontving onterecht een bedrag van € 9.542,16 over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016, omdat hij inkomsten had uit het lopen van krantenwijken. Verweerder vorderde dit bedrag terug op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Eiser betwistte de terugvordering en stelde dat zijn werkzaamheden niet als arbeid in de zin van de WAZ konden worden aangemerkt, maar als vrijwilligerswerk. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van eiser wel degelijk als arbeid moesten worden aangemerkt, en dat de terugvordering op juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank volgde verweerder in zijn oordeel dat eiser onterecht een deel van zijn WAZ-uitkering had ontvangen en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1772

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.T. van Dalen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 een bedrag ter hoogte van € 9.542,16 teruggevorderd wegens onverschuldigde betaling van eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Bij besluit van 12 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 april 2020 heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld de zaak in verband met het coronavirus buiten zitting af te doen tenzij een van de partijen binnen twee weken aangeeft mondeling gehoord te willen worden. Partijen hebben niet gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, Algemene wet bestuursrecht op 18 juni 2020 gesloten en uitspraak gedaan op heden.

Overwegingen

1. Eiser is met ingang van 1 oktober 1976 in aanmerking is gebracht voor een AAW-uitkering. Hij werkte als mede-eigenaar van een varkensmesterij van zijn vader en werd voor 55-60% arbeidsongeschikt beschouwd. Het maatmaninkomen is destijds vastgesteld op het wettelijk minimumloon. Per 1 januari 1998 is de AAW-uitkering omgezet in een WAZ-uitkering waarbij laatstelijk de arbeidsongeschiktheidsklasse van eiser is vastgesteld op 80-100%. Omdat eiser in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2017 inkomsten heeft genoten uit het lopen van diverse krantenwijken heeft verweerder bij primair besluit de uitkering over de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2017 herzien en het onverschuldigd betaalde bedrag teruggevorderd.
2. Verweerder stelt in het bestreden besluit vast dat eiser sedert 1 oktober 1976 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft waarbij het maatmanloon volgens de wettelijke bepaling werd gesteld op het minimumloon uitgaande van 37 uren per week. Het geindexeerde maatmanloon was in de eerste helft van 2015 € 10,17. De inkomsten van eiser, zoals blijkt uit de gedingstukken, bedroegen omgerekend gemiddeld € 2,35 per uur uitgaande van de jaaropgave 2015 ter hoogte van € 4.533,--. Per kwartaal is dat € 1.133,25 dus per week € 87,17, gedeeld door 37 uren is € 2,35 per uur. Dit is 23,08% van het in aanmerking te nemen inkomen van zijn maatmanberoep als zelfstandige varkensmester. Afgezet tegen het maatmanloon in het eerste halfjaar van 2015 ad € 10,17 is het verlies aan verdiencapaciteit 76,92%. Op grond van het inkomen moet eiser dan ingedeeld worden in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Daar hoort een uitkering bij van 50,75% vanaf 1 januari 2015. Vanaf die datum tot en met 31 december 2016 heeft hij onverschuldigd bruto € 9.542,16 WAZ-uitkering ontvangen. Volgens verweerder berusten de berekeningen op een juiste grondslag. De grondslag voor de herberekening van de uitkering is gelegen in artikel 58 WAZ en voor de terugvordering in artikel 63 WAZ.
3. Eiser voert aan dat nu verweerder artikel 58, eerste lid, sub b, WAZ van toepassing acht uit de motivering dient te blijken in hoeverre de door eiser verrichte werkzaamheden als arbeid in de zin van artikel 2, vierde lid, WAZ kan worden aangemerkt. Eiser heeft inderdaad krantenwijken gelopen maar dit kan niet als arbeid in de zin van artikel 2, vierde lid, WAZ worden aangemerkt. Het betreft werkzaamheden die eiser destijds in overleg met verweerder is gaan verrichten en die volgens eiser kunnen worden gezien als een soort betaald vrijwilligerswerk. Er is dan ook geen sprake van een onverschuldigd betaalde uitkering. Eiser wist niet dat wanneer hij zoveel zou verdienen hij aan verlies aan verdiencapaciteit onder de 80% terecht zou komen en dat er zou worden teruggevorderd.
Subsidiair stelt eiser dat vervolgens bezien moet worden hoe verweerder tot een terugvorderingsbedrag van € 9.542,16 komt. Kennelijk is verweerder daarbij uitgegaan van een maatmanloon in het eerste half jaar van 2015 van € 10,17. Dit wordt niet uitgelegd of toegelicht. Verweerder heeft berekend dat eiser in het eerste halfjaar van 2015 € 2,35 per uur verdiende. Verweerder gaat er dus vanuit dat eiser gedurende het jaar 2015 37 uur per week heeft gewerkt. Dit is niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser langer gewerkt dan 37 uur per week. Als het aantal uren per week hoger is dan 37 neemt het uurloon af en kan niet worden uitgesloten dat het verlies aan verdiencapaciteit boven de 80% uitkomt. Dan kan er geen terugvordering plaats vinden. Bovendien heeft verweerder ook over het jaar 2016 teruggevorderd terwijl niet duidelijk is waar die berekening op gebaseerd is. Kortom, eiser betwist het terugvorderingsbedrag omdat verweerder het maatmanloon en verlies aan verdiencapaciteit niet uitlegt en motiveert.
4. In reactie op het beroep van eiser verwijst verweerder naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep De Lange van 9 juli 2019. Daarin is vermeld dat indien sprake is van inkomsten uit arbeid op grond van de WAZ dient te worden bekeken of deze inkomsten van invloed zijn op de WAZ-uitkering. Dit wordt een zogenaamde fictieve beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid genoemd. Eiser kan niet gevolgd worden in zijn mening dat het lopen van krantenwijken gezien moet worden als vrijwilligerswerk. Het zijn immers werkzaamheden met een economische betekenis en moeten daarom worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid.
Met betrekking tot het maatmanloon stelt de arbeidsdeskundige dat het maatmaninkomen op 1 oktober 1976 is vastgesteld op het wettelijk minimumloon. Tot 10 augustus 1994 werd het maatmaninkomen geactualiseerd tot € 6,44 per uur. Daarna is het verder geïndexeerd aan de hand van de CBS-loonindexcijfers naar € 10,-- op 1 januari 2014. Dit is iets lager dan in het primaire besluit is aangegeven. Vervolgens is tot 1 januari 2017 telkens maandelijks het maatmaninkomen geïndexeerd om een vergelijking te kunnen maken met de inkomsten uit arbeid van eiser. Aangezien eiser geen aanvullende informatie heeft overgelegd met betrekking tot zijn inkomsten, gaat verweerder uit van de jaaropgaven uit 2014 ad € 2.946,--, 2015 ad € 4.533,-- en 2016 ad € 5.573,--.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
In artikel 2, vierde lid, WAZ is bepaald dat onder de in het eerste en tweede lid eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
5.2
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WAZ wordt, indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarop de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van tenminste 25%; of
b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals die zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn. Na afloop van het in de eerste zin genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid.
5.3
Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de WAZ, voor zover hier van belang, wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Ingevolge het vierde lid kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.4
De rechtbank volgt verweerder in het oordeel dat het lopen van krantenwijken van eiser aangemerkt dient te worden als algemeen geaccepteerd arbeid en niet als vrijwilligerswerk aangezien het werkzaamheden omvat met een economische betekenis. De inkomsten zijn dan ook aan te merken als inkomsten uit arbeid. Dat verweerder volgens eiser heeft ingestemd met dit werk maakt het voorgaande niet anders. Voor zover eiser zich in dit verband beroept op het vertrouwensbeginsel kan dit niet slagen. Vereist is dan ieder geval dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan die bij eiser gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een toezegging door verweerder dat eiser recht blijft houden op een onverkorte WAZ-uitkering naast de inkomsten van het lopen van krantenwijken is niet gebleken.
5.5
Hetgeen eiser subsidiair heeft aangevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Verweerder heeft zowel in het primaire besluit als het bestreden besluit alsmede in de reactie van de arbeidsdeskundige van 9 juli 2019 toegelicht en uitgelegd waar het maatmanloon en het verlies aan verdiencapaciteit op gebaseerd is. Dat eiser meer dan 37 uren heeft gewerkt volgt de rechtbank niet nu die uren reeds zijn bepaald in 1976. Dat eiser meer uren zou werken is ook niet onderbouwd. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder het als inkomsten uit arbeid op eisers WAZ-uitkering te korten bedrag juist heeft vastgesteld. Verweerder kon daarbij uitgaan van de jaaropgaven nu eiser geen aanvullende gegevens over zijn inkomsten heeft verstrekt. Eiser heeft vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 derhalve een deel van zijn WAZ-uitkering ten onrechte ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat eisers WAZ-uitkering over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 een bedrag ter hoogte van € 9.542,16 onverschuldigd is betaald. Verweerder is op grond van het bepaalde in artikel 63, eerste lid, van de WAZ verplicht dit bedrag terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2020 door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt, indien nodig, deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.