ECLI:NL:RBNHO:2020:5402

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19-1258
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toereikendheid van medische en arbeidsdeskundige rapportages in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin hem geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd toegekend, omdat hij arbeidsgeschikt werd geacht voor bepaalde functies. Het primaire besluit werd genomen op 10 december 2018, en het bestreden besluit volgde op 20 februari 2019, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 7 november 2019 was eiser niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 13 december 2019 verweerder de gelegenheid gegeven om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd en nieuwe rapportages ingediend, waarin de medische situatie van eiser opnieuw werd beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische en arbeidsdeskundige beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende inzicht gaven in de beperkingen van eiser.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat eiser, ondanks zijn beperkingen, in staat was om de functie van servicemedewerker/portier uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het motiveringsgebrek was hersteld. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/1258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] ,

eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Roos).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van
1 oktober 2018 omdat hij arbeidsgeschikt is voor de in juni 2018 geduide functies.
Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2019. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 13 december 2019 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het door de rechtbank geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 18 december 2019 bericht dat hij gebruik wil maken van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Op 19 december 2019 heeft de bezwaarverzekeringsarts Coehoorn gereageerd en een nieuwe FML opgesteld op 2 januari 2020. Op 2 januari 2020 heeft ook bezwaararbeidsdeskundige Kraakman gereageerd. Hoewel eiser daartoe in de gelegenheid is gesteld heeft hij niet inhoudelijk gereageerd op de stukken van verweerder. De rechtbank heeft daarop bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Voor een weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank –samengevat – overwogen dat de medische situatie van eiser niet gelijk is gebleven nu de bezwaarverzekeringsarts een heel aantal extra beperkingen heeft aangenomen. De vraag rijst vervolgens of eiser met deze toegenomen beperkingen alsnog in staat moet worden geacht om (in ieder geval één van) de eerder passend geachte functies uit te oefenen. Hoewel niet in alle gevallen waar meer beperkingen worden aangenomen de FML hoeft te worden aangepast, gaat het erom dat het voor de rechtbank inzichtelijk is dat ondanks de toegenomen beperkingen in ieder geval één van de geduide functies passend is voor eiser. Nu de FML van juni 2018 niet is aangepast op grond van de toegenomen beperkingen en bovendien niet meer van toepassing is volgens verzekeringsarts Coehoorn, is het voor de rechtbank niet (voldoende) controleerbaar of en zo ja welke beperkingen tot extra signaleringen zouden hebben geleid, hetgeen tot gevolg zou hebben dat bekeken diende te worden of de geduide functies ondanks de signalering toch passend waren voor eiser. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 13 februari 2019 dat eiser ondanks de toegenomen beperkingen de functies van parkeercontroleur en portier kan uitoefenen is onvoldoende, aangezien hieruit niet blijkt dat daadwerkelijk is beoordeeld of de toegenomen beperkingen tot extra signaleringen in de geduide functies hebben geleid. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze conclusie onzorgvuldig tot stand is gekomen en bovendien onvoldoende gemotiveerd.
1.2
Na de uitspraak heeft bezwaarverzekeringsarts Coehoorn in de rapportage van 19 december 2019 aangegeven dat eiser als gevolg van schouderklachten rechts beperkt is voor reiken, wat sterker beperkt is voor tillen/dragen, meer beperkt is voor lichte voorwerpen hanteren, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn. Links is hij onbeperkt. De beperkingen als gevolg van de eerder bekende aandoening aan de rechterhand zijn verminderd. De FML is vervolgens op 2 januari 2020 aangepast.
De bezwaararbeidsdeskundige Kraakman stelt in het commentaar van 2 januari 2020 dat eiser niet geschikt kan worden geacht voor de functie van parkeercontroleur, omdat hij niet beschikt over het vereiste diploma. Eiser is gezien zijn beperkingen wel geschikt voor de functie van servicemedewerker/portier. Deze functie vormt geen overschrijding van zijn belastbaarheid.
2. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser is door zowel de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts op het spreekuur gezien en medisch onderzocht. Ook hebben beide artsen dossierstudie verricht.
Daarnaast ziet de rechtbank thans geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het medische oordeel. De arts beschikte over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiser te komen. Door de verzekeringsarts is immers informatie betrokken van de huisarts uit juni 2018. De belastbaarheid is thans inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. Van belang is tevens dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd waaruit zou blijken van aanknopingspunten voor twijfel aan de volledigheid en juistheid van de medische rapportages.
3. Met de aangepaste FML en toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 januari 2020 is voldoende inzichtelijk en gemotiveerd dat eiser met de aangenomen beperkingen in ieder geval één van de eerder geduide functies kan uitoefenen. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser in staat kan worden geacht de functie van servicemedewerker/portier te kunnen uitoefenen ondanks zijn beperkingen. Er is dan ook geen reden (meer) om van een ondeugdelijke motivering van de gemaakte inschatting te spreken.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de medische en arbeidsdeskundige beoordeling van de beperkingen van eiser op de datum in geding, na herstel van het gebrek, een toereikende onderbouwing vormen van het bestreden besluit. Dit betekent dat de ZW-uitkering van eiser – aangezien hij per 1 oktober 2018 met het vervullen van de geduide functie meer inkomen kan verwerven van meer dan 65% van het maatmaninkomen – terecht is beëindigd.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Nu verweerder het motiveringsgebrek heeft hersteld, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet gebleken is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier op 7 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.