ECLI:NL:RBNHO:2020:5420

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
C/15/303607 / JU RK 20-1120
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsproblematiek tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 juli 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders, die niet in staat waren om op een constructieve manier met elkaar te communiceren over de zorg voor hun kinderen. De GI heeft in de afgelopen anderhalf jaar geprobeerd om de ouders te begeleiden, maar heeft niet de gewenste resultaten behaald. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de strijd tussen de ouders voortduurt en dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de kinderen. Ondanks de zorgen van de GI en de moeder over de emotionele veiligheid van de kinderen, heeft de kinderrechter geconcludeerd dat de GI niet in staat is om haar wettelijke taak uit te voeren zoals bedoeld in artikel 1:262 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen, met de opmerking dat de verantwoordelijkheid voor de situatie weer volledig bij de ouders ligt. De ouders moeten hun eigen rol in de strijd onder ogen zien en stappen zetten om de situatie te verbeteren voor hun kinderen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/303607 / JU RK 20-1120
datum uitspraak: 10 juli 2020
beschikking afwijzing verzoek verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Alkmaar,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 26 mei 2020, ingekomen bij de griffie op 2 juni 2020,
- de brief van de vader van 11 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 12 juni 2020,
- de brief met bijlagen van de vader van 16 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 18 juni 2020,
- de OTS-rapportage van de GI van 12 juni 2020, ingekomen bij de griffie op 6 juli 2020,
- het verweerschrift met bijlagen van de vader van 5 juli 2020, ingekomen bij de griffie op 6 juli 2020,
- het verweerschrift met bijlagen van de vader van 8 juli 2020, ingekomen bij de griffie op 9 juli 2020,
- het e-mailbericht van de GI van 8 juli 2020 met daarbij de reactie van de moeder op de OTS rapportage,
- het e-mailbericht van de moeder van 8 juli 2020.
1.2
Voorts heeft de kinderrechter ambtshalve kennisgenomen van het rapport van de
Raad voor de Kinderbescherming van 10 juni 2020 met betrekking tot het onderzoek naar de
hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken met betrekking tot de
kinderen.
1.3
Op 10 juli 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die voorafgaand aan de zitting en apart van elkaar zijn gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels,
- de vader,
- [vertegenwoordiger van de GI]
¸namens de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn bij beschikking van 29 januari 2019 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 13 januari 2020 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 14 juli 2020.

3.Het verzoek en het standpunt van de GI

3.1
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van zes maanden.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI dat ondanks de inzet van de ondertoezichtstelling de strijd tussen de ouders tot nu toe niet is verminderd en de doelen van de ondertoezichtstelling door de opstelling van de ouders nog niet zijn behaald. De kinderen zitten nog steeds klem tussen hun ouders en worden belast in hun loyaliteitsgevoelens door dat de ouders negatief praten over de andere ouder. De kinderen lopen hierdoor emotionele schade op en ervaren belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid en het vormgeven van hun eigen leven.
De GI wil de komende zes maanden benutten om het hulpverleningstraject van de kinderen te borgen en de kinderen te versterken in de continuerende strijd tussen de ouders. Middels therapie en hulpverlening wordt gewerkt aan schadeherstel bij de kinderen. De grootste stap richting herstel kan echter enkel worden gezet door de ouders. De ouders kunnen bijdragen aan het schadeherstel van de kinderen door het probleem en fouten die bewust of onbewust zijn gemaakt te erkennen en de pijn en het verdriet te erkennen en daar begrip voor te hebben. De ouders dienen hier echter nog stappen voor te zetten in hun eigen traject van bewustwording en het durven kiezen voor geluk in plaats van gelijk.
De GI wil de komende zes weken gebruiken om een plan van aanpak te maken en wil zich de komende periode focussen op wat goed gaat en dat uitbreiden. De GI wil dit doen door de kinderen centraal te stellen en door de ouders te betrekken bij wat de situatie met de kinderen doet, door met elkaar en de therapeuten van de kinderen in gesprek te gaan. De eerste stap hierin is gezet door aan de therapeuten te vragen of zij hieraan willen meewerken. De GI wil verder ouders motiveren om solo parallel ouderschap in te zetten en kan hier -indien nodig- de ouders een schriftelijke aanwijzing voor geven.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1
[minderjarige 1] heeft in het gesprek aangegeven dat zij de GI nog een kans wil geven indien de ondertoezichtstelling beter, voortvarender en professioneler wordt uitgevoerd. [minderjarige 1] vraagt zich af hoe de GI denkt de doelen te kunnen behalen en wil hier graag duidelijkheid over. Als de GI immers niet weet hoe de doelen behaald kunnen worden, heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling volgens haar heel weinig zin. Verder heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij graag een vertrouwenspersoon wil om mee te kunnen praten. [minderjarige 1] hoopt dat dit haar zal helpen om beter met de situatie om te gaan. Tot slot heeft [minderjarige 1] over de situatie aangegeven dat zij de afgelopen periode minder is belast met de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders en zij iets meer de ruimte heeft gevoeld om zelf te bepalen bij welke ouder zij was. [minderjarige 1] hoopt dat dit zo blijft.
4.2
[minderjarige 2] heeft in het gesprek aangegeven dat de GI te weinig voor haar, [minderjarige 1] en [minderjarige 3] doet. De ondertoezichtstelling heeft volgens [minderjarige 2] wel een meerwaarde omdat het ervoor zorgt dat de vader strijd voert tegen de GI en minder tegen de moeder. [minderjarige 2] heeft verder aangegeven dat zij veel stress bij de vader heeft ervaren en het gevoel heeft dat zij het daar nooit goed genoeg kon doen. [minderjarige 2] heeft meer rust en zit beter in haar vel nu zij geen omgang met de vader meer heeft. Ze heeft er wel verdriet van en ze mist haar vader. Het doet [minderjarige 2] pijn dat de vader aangeeft dat het thuis leuker is nu zij er niet meer bij is en [minderjarige 3] haar kamer heeft gekregen. Het voelt alsof zij niet meer meetelt voor hem.. [minderjarige 2] gaat naar de therapeut, maar doet dit met name omdat haar ouders dat willen. [minderjarige 2] vindt het fijn om met iemand te kunnen praten, maar heeft niet het idee dat het helpend is. Als het aan [minderjarige 2] ligt stopt deze hulpverlening.
4.3
De moeder is het eens met het verzoek van de GI. De moeder blijft zich zorgen maken om de (emotionele) veiligheid van de kinderen en hun ontwikkeling naar zelfstandige vrouwen. De moeder is van mening dat voor hun (emotionele) veiligheid en vrijheid hulp en toezicht noodzakelijk blijft. De moeder heeft de hoop en de wens dat de periode van verlenging effectief ingevuld kan worden zodat er in een situatie van werkelijke rust en stabiliteit geleefd kan gaan worden. De moeder denkt echter dat daarvoor de verzochte termijn van de verlenging te kort is. Het is immers nu vakantie en de bemiddelingsprocedure tussen de GI en de vader moet nog starten. De moeder zou graag zien dat de ondertoezichtstelling met een jaar wordt verlengd en solo parallel ouderschap wordt ingezet. De moeder denkt dat met solo parallel ouderschap veel problemen met betrekking tot de communicatie kunnen worden ondervangen en hierdoor een hoop rust ontstaat. De moeder vindt het daarnaast fijn als de diverse hulpverleners met elkaar in contact komen om zaken op elkaar af te stemmen. De moeder heeft, ondanks het langdurige traject tot zover, geloof en vertrouwen in samenwerking met de jeugdzorgwerkers om tot een situatie te komen die allen rust en ruimte gaat geven voor een fijne toekomst. De moeder wil daarbij graag meer sturing van de GI en stelt dat ieder klein stapje er eentje is waar de kinderen bij zijn gebaat.
Mr. Engels heeft aan het voorgaande toegevoegd dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen absoluut aanwezig is. De moeder ziet graag dat het verzoek wordt toegewezen en mr. Engels denkt dat een afwijzing van het verzoek de kinderen geen goed zal doen. Mr. Engels vreest dat dit ertoe zal leiden dat men terug is bij af en de kinderen weer meer spanningen ervaren. Indien de ondertoezichtstelling wordt verlengd acht mr. Engels het van belang dat dat de GI de kinderen centraal stelt, de ouders daarbij gaat betrekken en de GI de ouders intensief gaat aansturen. Dat is tot op heden niet of onvoldoende gebeurd.
4.4
De vader is het niet eens met het verzoek van de GI en heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit verzoek. De vader stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zelfs als wordt aangenomen dat er ontwikkelingsbedreigingen zijn, blijkt volgens de vader niet uit de verzoeken dat de ouder de zorg die nodig is om die bedreigingen op te heffen niet accepteren. De ouders willen immers meewerken en staan open voor hulpverlening. Zelfs indien wordt aangenomen dat de ouders die zorg niet accepteren, is onvoldoende duidelijk gemaakt wat de rol en de bijdrage van de GI hierin zal zijn. De ondertoezichtstelling heeft volgens de vader niet of in ieder geval zeker onvoldoende verbetering gebracht. Gelet op de zeer minimale stappen die de GI tot nu toe heeft ondernomen –ondanks het herhaaldelijk aandringen van de vader-, de minimale resultaten die sinds betrokkenheid zijn geboekt, de afstandelijke houding van de GI met betrekking tot de rol en het zeer kritische vonnis van de klachtencommissie van de GI, mag in dit stadium van de GI verwacht worden dat zij reflecteren op hun rol en taakstelling en voldoende duidelijk maken waarom hun betrokkenheid noodzakelijk is in het belang van de kinderen. De vader is van mening dat de GI onvoldoende heeft aangetoond de bedreigingen weg te kunnen nemen of de belangen van de kinderen te kunnen waarborgen, dan wel lering te hebben getrokken uit het vonnis van de klachtencommissie. De vader heeft dan ook geen vertrouwen meer in de GI. Volgens de vader is de GI daarom niet de aangewezen partij is om uitvoering te geven aan de verlenging van de ondertoezichtstelling. Gelet op het voorgaande heeft de vader primair verzocht om het verzoek van de GI af te wijzen en subsidiair om het verzoek toe te wijzen en de GI te vervangen.
Ter zitting heeft de vader nog aan het voorgaande toegevoegd dat hij van de kinderen heeft gehoord dat de moeder een nieuwe relatie heeft en de vader hoopt dat dat rust brengt. De vader heeft van de jeugdzorgwerker begrepen dat [minderjarige 2] niet meer in haar kamer wil slapen omdat ze zich daar niet prettig voelde. Dat is de reden dat de vader [minderjarige 3] de kamer van [minderjarige 2] heeft gegeven. Hij wilde deze drempel juist voor [minderjarige 2] wegnemen. Hij vindt het vreselijk om te horen dat [minderjarige 2] daar een verkeerde indruk van heeft gekregen. De vader vindt het positief dat [minderjarige 1] meer rust ervaart en de vader heeft de afgelopen tijd mooie gesprekken gehad met [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Het voorstel van de GI om met de kinderen en therapeuten evaluatiegesprekken te voeren, wordt al uitgevoerd. De ouders doen dit immers al met de therapeut van [minderjarige 3] . Daarnaast heeft de GI de Jeugd- en Gezinsbeschermers eerder in het drangkader al de kinderen centraal gesteld en de ouders daarvan een terugkoppeling gegeven.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter is op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat niet langer is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en neemt hierbij het volgende in overweging.
5.2
De kinderen zijn bij beschikking van 29 januari 2019 onder toezicht gesteld wegens de complexe echtscheidingsproblematiek van de ouders. De ouders waren niet in staat om te komen tot een voor beide partijen bevredigende manier van communiceren of constructief overleg over de kinderen. Verder verschilden de ouders van mening over belangrijke zaken die de kinderen betroffen en stond vast dat de kinderen hierdoor belast werden. In de beschikking van 13 januari 2020 werd geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling verlengd diende te worden omdat aan de gronden van een ondertoezichtstelling nog steeds was voldaan. De kinderrechter heeft in deze beschikking onder meer als volgt overwogen:
“Naast het inzetten en monitoren van de voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijke hulpverlening, acht de kinderrechter verlenging van de ondertoezichtstelling ook noodzakelijk om de ouders een kans te bieden in te zien wat hun eigen aandeel is in de situatie van de kinderen en in de reden waarom [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hulpverlening nodig hebben. Beide ouders wijzen telkens en alleen naar de andere ouder en/of de hulpverlening en willen niet inzien dat de sleutel tot verbetering bij henzelf ligt. (…)De kinderrechter acht het van het grootste belang dat de ouders zich beiden in de komende periode, onder regie van de GI, zullen inzetten om de heftige strijd te doorbreken, zodat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen binnen afzienbare tijd kan worden afgewend.”
5.3
De kinderrechter heeft moeten constateren dat de ouders (wederom) niet aan deze opdracht hebben voldaan. De ouders zijn nog steeds met elkaar in strijd en dat impliceert dat het voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds niet haalbaar is dat zij onbelast contact kunnen met de andere ouder. Dat is een ernstige bedreiging van de identiteitsontwikkeling van de kinderen en de kinderen zijn hierdoor kwetsbaar in hun groei naar volwassenheid. Zoals overwogen was de strijd tussen de ouders de aanleiding van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat deze GI -evenals een andere gecertificeerde instelling- met deze ouders niet in staat is om verder aan deze ontwikkelingsbedreiging van de kinderen te werken, hoe treurig het ook is om dit te moeten constateren. Dit is deels te wijten aan de GI, doordat de GI steken heeft laten vallen, onvoldoende regie heeft gevoerd en onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, maar is ook toe te schrijven aan de ouders, die niet in staat zijn gebleken om tot de benodigde gedragsverandering te komen. De kinderrechter heeft er gelet op het ontbreken van een concreet plan van aanpak voorzien van een helder tijdspad, terwijl er nog een mediationtraject tussen de vader en de GI loopt en ook hierin weer niet voortvarend tot afspraken wordt gekomen, geen vertrouwen in dat de GI het komende half jaar wél daadkrachtig genoeg gaat handelen waardoor er een reële mogelijkheid kan ontstaan om de zaak ten goede te keren. De kinderrechter ziet dan ook geen meerwaarde om de ondertoezichtstelling te verlengen om te werken aan het hoofdprobleem en de oorzaak van de ontstane problemen bij de kinderen: de strijd tussen de ouders. Ondanks de ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen is de conclusie dat het de GI met deze ouders niet in staat is haar wettelijke taak zoals bedoeld in artikel 1:262 Burgerlijk Wetboek uit te voeren.
5.4
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vertonen ieder op hun eigen manier kindsignalen die erop wijzen dat zij nog steeds belast worden met de strijd tussen de ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling is hulpverlening voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ingezet. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] volgen allebei therapie en de kinderrechter gaat ervan uit dat ook [minderjarige 1] wordt aangemeld voor de door haar gewenste hulpverlening, nu zij heeft aangegeven hier behoefte aan te hebben en de ouders hebben laten weten hier achter te staan. Voor deze aanmelding is geen gedwongen kader nodig. Hulpverlening in het vrijwillig kader is toereikend nu de ouders hiervoor openstaan.
5.5
Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter het verzoek van de GI af. Dit brengt met zich dat de verantwoordelijkheid weer volledig bij de ouders ligt. De ouders zullen ieder hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen om hun eigen rol en aandeel in het voortduren van de strijd onder ogen te zien en wat de gevolgen hiervan zijn voor het welzijn van hun kinderen, nu en in de toekomst. De kinderen willen niets liever dan dat de strijd tussen de ouders stopt en de kinderrechter hoopt dat de ouders deze noodkreet inmiddels horen en de stap gaan zetten om de strijd te staken door elkaar het ouderschap te gaan gunnen. De kinderrechter benadrukt nogmaals dat de ouders hierin ieder hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen en zelf tot een gedragsverandering moeten komen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
wijst af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Kuip als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 juli 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam