ECLI:NL:RBNHO:2020:5512

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
C/15/305060 / KG ZA 20-403
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen en vordering tot staking executie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vorderen eisers de staking van de executie door gedaagden. De achtergrond van het geschil ligt in eerdere vonnissen van de Rechtbank Noord-Holland en het Gerechtshof Amsterdam, waarbij eisers zijn veroordeeld tot het verwijderen van bepaalde constructies en het dichtmetselen van openingen in hun woning. Gedaagden stellen dat eisers niet aan deze veroordelingen hebben voldaan en hebben dwangsommen geëist. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 20 juli 2020, waarna de voorzieningenrechter op 23 juli 2020 vonnis heeft gewezen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers voldoende hebben voldaan aan de eerdere veroordelingen. Dit blijkt uit de overgelegde foto’s en de verklaringen van partijen. De rechter oordeelt dat de werkzaamheden door eisers zijn uitgevoerd zoals voorgeschreven in de eerdere vonnissen, en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De vordering van eisers om de executie te staken wordt toegewezen, en gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op € 1.389,03, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De rechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagden onmiddellijk aan de kostenveroordeling moeten voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/305060 / KG ZA 20-403
Vonnis in kort geding van 23 juli 2020
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top te Zeewolde,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 15 juli 2020 met 14 producties,
  • e-mail van de zijde van [gedaagden] d.d. 17 juli 2020 met 19 producties,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 20 juli 2020,
  • de pleitnotitie van [eisers] ,
  • de pleitnotitie van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 8 juli 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland, Afdeling Privaatrecht, Sectie Handel en Insolventie, zittingsplaats Alkmaar uitspraak gedaan in een geschil tussen [gedaagden] en [eisers] .
2.2.
Tegen voormeld vonnis is appèl ingesteld door [eisers] . [gedaagden] heeft incidenteel appel ingesteld. Op 18 juni 2019 heeft het Gerechtshof Amsterdam een eindarrest gewezen. Beide partijen hebben cassatie ingesteld van dit arrest.
2.3.
Bij kort geding vonnis van 11 november 2019 (zaaknummer / rolnummer: C/15/294341 / KG ZA 19-726) heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, Handel, Kanton en Bewind, Zittingsplaats Alkmaar het volgende beslist:
In conventie
7.1.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de ramen in de zijgevel van de woning van [eisers] te verwijderen gelijk aan de stenen muur en de gaten dicht te metselen, dan wel deze ramen vaststaand en ondoorzichtig te maken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
7.2.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de drie roosters te verwijderen die [eisers] hebben aangebracht ter vervanging van de door hen ingevolge het vonnis van 8 juli 2015 te verwijderen CV-uitlaat in de zijgevel van de woning van [eisers] en de opening(en) dicht te metselen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
7.3.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis het hek, de stootbandjes, de paalfunderingen en het grind te verwijderen en verwijderd te houden voor zover één en ander zich bevindt op het perceel van [gedaagden] (óók) binnen een in het verlengde van de zijgevel van de woning van [eisers] liggende en daaruit door te trekken denkbeeldige recht lopende lijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
7.4.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de deur in de zijgevel te verwijderen en de opening dicht te metselen gelijk aan de stenen muur, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
7.5.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis het deel van de dakgoot, hoek- en zijgevel, voor zover uitstekend voorbij de
oorspronkelijke stenen zijgevel uit 1970, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
7.6.
veroordeelt [eisers] om binnen zes maanden na betekening van dit vonnis de hoek voor-/zijgevel wandbetimmering, voor zover uitstekend voorbij de kadastrale erfgrens, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 125,- per dag(deel) dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 5.000,-;
2.4.
Laatstgemeld vonnis is op 21 november 2019 aan [eisers] betekend.
2.5.
Bij exploot van 8 juli 2020 heeft [gedaagden] aan [eisers] aangezegd dat [eisers] niet aan het bevel heeft voldaan en vanaf 22 mei 2020 in overtreding was/is van de veroordelingen 7.1, 7.2, 7.3, 7.4 en 7.6 en daardoor voor iedere overtreding een bedrag van € 125,- per dag(deel), met een maximum van € 5.000,-, per bepaling, aan dwangsommen heeft verbeurd. [gedaagden] hebben in dit exploot bevel gedaan om binnen twee dagen na heden aan de inhoud van het vonnis van 11 november 2019 te voldoen en te betalen een bedrag van € 25.000,- (5 x € 5.000,-) aan verbeurde dwangsommen, onverminderd de gehoudenheid van [eisers] tot voldoening van de verdere executiekosten;

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat – veroordeling van [gedaagden] om de executie te staken en gestaakt te houden, alsmede om [gedaagden] te bevelen eventuele inmiddels gelegde beslagen op te heffen. Daarnaast vordert [eisers] bij overtreding van vorenstaande [gedaagden] te veroordelen in een direct opeisbare dwangsom van € 15.000,- per dag voor iedere dag dat [gedaagden] hiermede in strijd handelt, met veroordeling in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers] legt aan deze vordering ten grondslag dat [gedaagden] op geen enkele wijze heeft duidelijk gemaakt waaruit het
“niet volledig hebben voldaan” aan de respectieve veroordelingen betrekking heeft. [eisers] is van mening dat hij volledig heeft voldaan aan hetgeen is bepaald in voormeld vonnis. Dit leidt er toe dat [gedaagden] onzorgvuldig en daardoor onrechtmatig jegens [eisers] handelt door de executie in te stellen, dan wel dat [gedaagden] zich bewust is van het feit dat [eisers] de werkzaamheden heeft uitgevoerd, misbruik heeft gemaakt van zijn (vermeende) bevoegdheid.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit executiegeschil gaat het om de vraag of [eisers] de werkzaamheden waartoe hij bij arrest van 18 juni 2019 van het gerechtshof Amsterdam en bij vonnis van de voorzieningenrechter van 19 november 2019 van deze rechtbank is veroordeeld, tijdig heeft verricht.
4.2.
De hiervoor onder 2.3 vermelde veroordelingen 7.1, 7.2 en 7.4 komen voort uit de bepaling van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt dat het niet geoorloofd is om binnen twee meter van de erfgrens vensters of andere muuropeningen te hebben voor zover deze op dit erf uitzicht geven. De strekking van deze regeling is dat de nabuur ( [gedaagden] ) wordt beschermd tegen onopvallende en ongewenste inbreuk op zijn privacy door zijn buren ( [eisers] ). Tegen de achtergrond van deze strekking zullen de door [eisers] verrichte werkzaamheden worden beoordeeld.
4.3.
In veroordeling 7.1. is bepaald dat [eisers] de keus had tussen de raamopeningen dicht te metselen “dan wel” (het gerechtshof gebruikt de termen “hetzij, hetzij”) deze ramen vaststaand en ondoorzichtig te maken. Uit foto’s die zowel door [gedaagden] als door [eisers] in het geding zijn gebracht, blijkt dat [eisers] heeft gekozen voor het tweede. Dat stelt hij zelf ook. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit ook genoegzaam dat de ramen ondoorzichtig zijn gemaakt en door middel van metalen hoeksteunen en ijzeren profielen zijn vastgezet. Uit foto’s van [gedaagden] blijkt dat de ramen aan de buitenzijde zijn dichtgekit, zodat [eisers] aan dit onderdeel van de veroordeling heeft voldaan.
De voorzieningenrechter verwerpt het standpunt van [gedaagden] dat deze veroordeling ook betrekking heeft op de ramen, die zich achter de betimmering bevonden, voordat [eisers] die betimmering verwijderde. Zowel de rechtbank in 2015, als het gerechtshof en de voorzieningenrechter in 2019 hebben de situatie op dat moment beoordeeld. Daargelaten dat er foto’s in het geding zijn gebracht, waaruit de situatie vóór 2007 werd weergegeven, zagen de destijds voorliggende vorderingen niet op ramen achter de betimmering.
4.4.
[eisers] heeft de opening van de deur dichtgemetseld met gipsblokken en de roostergaten opgevuld met specie, pur en plamuur. Uit de overgelegde foto’s (met name producties 10 en 12) blijkt dat dit netjes is afgewerkt en dat een en ander onderdeel uitmaakt van de nu doorlopende, blinde muur. Niet van belang is dat dit in de toekomst mogelijk ook weer verwijderd zou kunnen worden; het gaat erom dat de muur nu op deze punten geheel is dichtgemaakt. Ook aan de veroordelingen 7.2 en 7.4 heeft [eisers] dus voldaan.
4.5.
Uit de door [eisers] in het geding gebrachte foto’s bij productie 11 blijkt dat de landmeter van het kadaster precies de plaats van de kadastrale erfgrens heeft aangeduid van het deel van het perceel, vóór [adres] . Tevens blijkt uit de andere foto’s bij productie 11 dat [eisers] de stootbandjes heeft geplaatst op die grens en het hek, de stootbandjes, de paalfunderingen en het grind heeft verwijderd van het perceel van [gedaagden] . Aan veroordeling 7.3 is zodoende ook voldaan.
4.6.
Ten slotte blijkt uit de in het geding gebrachte foto’s, dat [eisers] ook aan veroordeling 7.6 heeft voldaan. De hoek voor-/zijgevel wandbetimmering is verwijderd, door de boeideel in te korten en de wandbetimmering gelijk te laten lopen met de stenen muur, zodat deze niet langer over de erfgrens uitsteekt.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eisers] de werkzaamheden waartoe hij was veroordeeld, genoegzaam verricht. Daarom heeft hij geen dwangsommen verbeurd. Niet is gebleken dat [gedaagden] inmiddels beslag heeft gelegd, zodat aan die onderdelen van de vordering niet wordt toegekomen. Overigens heeft [gedaagden] verklaard ook geen beslag te zullen leggen, voordat de voorzieningenrechter over de onderhavige vordering heeft beslist. Daarin ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding om de aan de veroordeling verbonden gevorderde dwangsom niet op te leggen.
De vordering van [eisers] zal voor het overige worden toegewezen.
4.8.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,03
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.389,03.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om de executie van het vonnis van 19 november 2019 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.389,03,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 23 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: