ECLI:NL:RBNHO:2020:553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
C/15/286440 / HA ZA 19-224
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot terugkomen op bindende eindbeslissingen in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door Van Meeuwen Beheer B.V. tegen meerdere gedaagden, heeft de rechtbank Noord-Holland op 15 januari 2020 een vonnis gewezen. Van Meeuwen Beheer verzocht de rechtbank om terug te komen op eerdere bindende eindbeslissingen die in een tussenvonnis van 16 oktober 2019 waren genomen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat Van Meeuwen Beheer niet had aangetoond dat de eerdere beslissingen berustten op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank benadrukte dat de leer van bindende eindbeslissingen is bedoeld om een voortvarende procedure te bevorderen en dat terugkomen op dergelijke beslissingen alleen mogelijk is bij duidelijke onjuistheden.

De rechtbank heeft de argumenten van Van Meeuwen Beheer, waaronder het ontbreken van belang bij de afwijzing van de vordering op R. van Meeuwen Holding en de stelling dat de rechtbank een verassingsbeslissing had gegeven, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat Van Meeuwen Beheer niet had voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de rekening-courantvordering en dat de eerder genomen beslissingen op dit punt definitief waren. Het verzoek om tussentijds hoger beroep werd eveneens afgewezen, omdat het belang van Van Meeuwen Beheer bij een spoedige beoordeling onvoldoende was aangetoond.

De procedure zal worden voortgezet zoals in het tussenvonnis is beslist, waarbij gedaagden hebben aangegeven bewijs te willen leveren door het horen van getuigen. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van nieuwe verhinderdata.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/286440 / HA ZA 19-224
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MEEUWEN BEHEER B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaat: mr. L.C.L. Bults te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R. VAN MEEUWEN HOLDING B.V.,
gevestigd te Haarlem,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN MEEUWEN BEDDEN B.V.,
gevestigd te Haarlem,
gedaagden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Eiseres zal hierna Van Meeuwen Beheer worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als [gedaagde1], [gedaagde2], R. van Meeuwen Holding en Van Meeuwen Bedden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 oktober 2019 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
  • het B5-formulier van 8 november 2019 van de zijde van gedaagden;
  • de akte verzoek terugkomen op bindende eindbeslissingen, tevens akte aanvulling feiten en bewijsaanbod, tevens voorwaardelijk verzoek tot openstellen hoger beroep van 13 november 2019 met producties 17 tot en met 20 van de zijde van Van Meeuwen Beheer
  • het B11-formulier van 12 november 2019 van de zijde van gedaagden;
  • het B16-formulier van 22 november 2019 van de zijde van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Toelaatbaarheid akte van Van Meeuwen Beheer

2.1.
Van Meeuwen Beheer verzoekt blijkens haar akte dat de rechtbank:
terugkomt op een bindende eindbeslissing in 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis;
terugkomt op een bindende eindbeslissing in 4.25 en 4.26 van het tussenvonnis;
voorwaardelijk (indien de rechtbank niet terugkomt op de bindende eindbeslissingen) tussentijd hoger beroep openstelt tegen het tussenvonnis.
Tevens heeft Van Meeuwen Beheer in haar akte de feiten aangevuld en een (aanvullend) bewijsaanbod gedaan.
2.2.
Gedaagden hebben verzocht dat de rechtbank de akte van Van Meeuwen Beheer weigert. De rechtbank zal daartoe echter niet overgaan, maar reeds nu beslissen op de verzoeken van Van Meeuwen Beheer, omdat de proces-economie daarmee is gediend. Het is immers in het belang van een efficiënte verdere behandeling van de zaak, dat geen onduidelijkheid bestaat over (de afbakening van) de omvang van het geschil.
Ad 1: bindende eindbeslissing in 4.19 en 4.20
2.3.
Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat de ratio van de leer van de bindende eindbeslissing is het bevorderen van een voortvarende procedure (goede procesorde), doordat het debat in de loop van de procedure versmald wordt tot openstaande beslispunten en niet steeds opnieuw gedebatteerd wordt over reeds genomen beslissingen. Op een bindende eindbeslissing kan slechts worden teruggekomen, indien blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag.
2.4.
Daarvan is niet gebleken. Van Meeuwen Beheer voert aan dat de rechtbank de vordering van Van Meeuwen Beheer op R. van Meeuwen Holding op grond van de geldlening van 1999 ten onrechte heeft afgewezen wegens het ontbreken van belang in de zin van artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW). Hierin volgt de rechtbank Van Meeuwen Beheer niet. In het kader van de beoordeling van het verweer van R. van Meeuwen Holding op grond van artikel 6:248 lid 2 BW (zie r,o. 4.16 en 4.20 van het tussenvonnis) heeft de rechtbank meegewogen dat slechts van een beperkt belang aan de zijde van Van Meeuwen Beheer is gebleken. Dit betekent niet dat de vordering is afgewezen op grond van artikel 3:303 BW. Dit betoog faalt daarom.
2.5.
Verder heeft Van Meeuwen Beheer aangevoerd dat het oordeel dat zij een beperkt belang heeft bij betaling van de volledige geldlening van 1999 (feitelijk) onjuist is, omdat het gaat om een grote vordering, en R. van Meeuwen Holding er bovendien financieel (zeer) slecht voorstaat. Deze omstandigheden heeft de rechtbank echter juist uitdrukkelijk meegewogen in haar oordeel (r.o. 4.19 van het tussenvonnis). Hierin ziet de rechtbank dus evenmin aanleiding terug te komen op haar beslissing.
2.6.
Ook heeft Van Meeuwen Beheer betoogd dat zij er nooit aan in de weg heeft gestaan dat R. van Meeuwen Holding de rente- en aflossingsbetalingen zou hervatten. Die veronderstelling ligt echter niet aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag. De rechtbank heeft in het tussenvonnis vastgesteld dat Van Meeuwen Beheer R. van Meeuwen Holding niet (eerst) heeft verzocht om hervatting van de betaling van de rente- en aflossingstermijn, maar de geldlening direct ineens heeft opgeëist, hetgeen (in de omstandigheden van het geval zoals besproken in het tussenvonnis) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van Meeuwen Beheer heeft in reactie hierop bij haar akte van 13 november 2019 twee e-mails in het geding gebracht, waaruit volgens Van Meeuwen Beheer blijkt dat zij op 21 en 25 oktober 2019 aan R. van Meeuwen Holding heeft gevraagd om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen (productie 17). Deze e‑mails zijn echter verstuurd ná het tussenvonnis van 16 oktober 2019, zodat de rechtbank hierin geen aanleiding ziet om terug te komen op de bindende eindbeslissing. Nu het debat op dit punt is beëindigd met het tussenvonnis van 16 oktober 2019, gaat de rechtbank aan de inhoud van deze e‑mails verder voorbij.
2.7.
Omdat niet is gebleken dat de beslissing in r.o. 4.19 en 4.20 van het tussenvonnis berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, zal het verzoek van Van Meeuwen Beheer om op die beslissing terug te komen, worden afgewezen.
Ad 2: bindende eindbeslissing in 4.25 en 4.26
2.8.
Van Meeuwen Beheer bepleit dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet heeft voldaan aan haar stelplicht met betrekking tot de rekening-courantvordering.
2.9.
Dit betoog slaagt evenmin. Van Meeuwen Beheer heeft in de dagvaarding slechts gesteld dat partijen sinds 2001 een rekening-courantverhouding onderhouden, die onmiddellijk opeisbaar is op grond van de wet (artikel 6:38 BW). Zij heeft daarbij verwezen naar haar eigen jaarcijfers over 2017 en een eigen sommatiebrief van 11 juli 2018. Daartegenover heeft Van Meeuwen Bedden in conclusie van antwoord (nrs. 35-48) betwist dat een rekening‑courantverhouding is overeengekomen, dat rente is afgesproken, dat is gezorgd voor een jaarlijkse afsluiting, dat een jaarlijkse mededeling is gedaan van het saldo, dat Van Meeuwen Beheer heeft aangegeven welk beginsaldo op welk moment gold, en welke verrekeningen op welk moment hebben plaatsgevonden. Van Meeuwen Beheer heeft naar aanleiding hiervan haar stellingen niet aangevuld. Volgens Van Meeuwen Beheer is de vraag wanneer en op welke wijze de rekening-courantverhouding is ontstaan (volstrekt) irrelevant, maar hierin wordt zij niet gevolgd. Gelet op de voornoemde betwisting van Van Meeuwen Bedden, lag het immers op de weg van Van Meeuwen Beheer om (op zijn minst) een toelichting te geven op de feitelijke gang van zaken. Dat heeft zij niet gedaan. Hiermee heeft Van Meeuwen Beheer niet voldaan aan haar stelplicht. Dan wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding daarop terug te komen.
2.10.
Weliswaar heeft Van Meeuwen Beheer in haar akte van 13 november 2019 haar stellingen alsnog aangevuld (en een aanvullend bewijsaanbod gedaan), maar hieraan wordt voorbijgegaan, omdat in het tussenvonnis reeds een eindbeslissing op dit punt is genomen en het debat is gesloten. Dit geldt ook voor de bij die akte overgelegde producties 18 tot en met 20. Indien Van Meeuwen Beheer de rekening-courantvordering had willen onderbouwen door het overleggen van deze bescheiden, had zij daartoe voorafgaand aan de comparitie kunnen (en moeten) overgaan, nu de conclusie van antwoord daartoe concreet aanleiding gaf en een bewijsopdracht (of toestemming) van de rechtbank daarvoor niet vereist is. Met het concretiseren van haar stellingen en het nu overleggen van deze producties ter onderbouwing van de rekening-courantvordering, nadat daarover een eindbeslissing is gegeven, is Van Meeuwen Beheer echter te laat.
2.11.
Anders dan Van Meeuwen Beheer stelt, ligt in de omstandigheid dat Van Meeuwen Bedden zich in de brief van 27 juli 2018 heeft beroepen op verjaring, niet besloten dat Van Meeuwen Bedden de rekening‑courantverhouding heeft erkend. Zoals ook is overwogen in 4.23 van het tussenvonnis, had de brief van 27 juli 2018 (die is opgesteld door [gedaagde1]) immers tot strekking dat Van Meeuwen Bedden (hoe dan ook) niets verschuldigd was aan Van Meeuwen Beheer. Dat (de advocaat van) Van Meeuwen Bedden de juridische grondslag van het verweer in deze procedure (overigens direct in de conclusie van antwoord) heeft aangevuld (door het bestaan van de rekening-courantverhouding te betwisten), met instandhouding van het verjaringsverweer, is niet ontoelaatbaar of ongeloofwaardig, en evenmin aanleiding om terug te komen op de bindende eindbeslissing in 4.25-4.26 het tussenvonnis.
2.12.
Ook de stelling van Van Meeuwen Beheer dat de rechtbank een verassingsbeslissing heeft gegeven, wordt niet gevolgd. Gelet op de gemotiveerde betwisting in de conclusie van antwoord, mocht Van Meeuwen Beheer uit de enkele omstandigheid dat ter comparitie geen vragen zijn gesteld over de rekening‑courantvordering, niet afleiden dat die vordering zonder meer zou worden toegewezen, zoals zij lijkt te stellen.
2.13.
Het verzoek van Van Meeuwen Beheer om terug te komen op de beslissing in r.o. 4.25 en 4.26 wordt daarom eveneens afgewezen.
Ad 3: voorwaardelijk verzoek openstellen tussentijds hoger beroep
2.14.
Gezien het voorgaande dient de rechtbank te beslissen op het verzoek van Van Meeuwen Beheer tot het openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis. Gedaagden hebben betoogd dat dit verzoek moet worden afgewezen.
2.15.
Een partij kan belang hebben bij tussentijds hoger beroep indien de procedure voortborduurt op een tussenvonnis waarin een (kostbare) bewijsopdracht is gegeven. Die situatie doet zich niet voor, omdat in het tussenvonnis weliswaar een bewijsopdracht is gegeven in verband met de geldlening van 2012, maar de bezwaren van Van Meeuwen Beheer niet op dit deel van het tussenvonnis betrekking hebben. Van Meeuwen Beheer heeft betoogd dat zij een belang heeft bij een spoedige beoordeling van haar vordering op grond van de geldlening van 1999 en de rekening-courantvordering (onder meer in verband met haar verhaalspositie), en dat daarvan geen sprake is indien geen tussentijds hoger beroep wordt toegelaten. Daar staat tegenover dat ook een tussentijds hoger beroep kostenverhogend werkt en de procedure zal vertragen. De wet biedt bovendien (andere) conservatoire maatregelen om de verhaalspositie van Van Meeuwen Beheer zo veel als mogelijk te beschermen (waarvan Van Meeuwen Beheer al gebruik heeft gemaakt door conservatoir beslag te leggen). Gedaagden hebben er tot slot terecht op gewezen dat de gestelde vertraging van de procedure (mede) het gevolg is van de keuze van Van Meeuwen Beheer om de vorderingen tegen de verschillende gedaagden in één procedure in te stellen.
2.16.
Dit leidt tot de conclusie dat het belang van Van Meeuwen Beheer bij tussentijds hoger beroep onvoldoende is gebleken, zodat het verzoek wordt afgewezen.
vervolg van de procedure
2.17.
Derhalve wordt de procedure voortgezet op de wijze zoals in het tussenvonnis beslist. Gedaagden hebben medegedeeld bewijs te willen leveren door het horen van getuigen. Op grond van de reeds door gedaagden opgegeven verhinderdata tot en met januari 2020 kan daarvoor echter geen datum meer worden bepaald. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen voor het opgeven van nieuwe verhinderdata.
2.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
29 januari 2020en bepaalt dat [gedaagde2] en [gedaagde1] op die datum de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
februari 2020 tot en met april 2020moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.