ECLI:NL:RBNHO:2020:5574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3294
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met Tozo-aanvraag van sekswerker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een sekswerker die een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) had aangevraagd. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar afgewezen, omdat de identiteit van de aanvrager niet met zekerheid kon worden vastgesteld en zij ten tijde van de aanvraag in het buitenland verbleef. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in financiële nood verkeerde door de coronamaatregelen die haar werk als sekswerker onmogelijk maakten.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor de bodemprocedure. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang, omdat verzoekster al voorschotten had ontvangen voor de maanden maart en april 2020. Bovendien was er geen bewijs van acute financiële nood of dreigende schulden. De rechter merkte op dat verzoekster niet voldoende had onderbouwd dat haar financiële situatie ernstig was en dat zij niet in staat was om haar vaste lasten te betalen.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoekster het nadere onderzoek van verweerder in redelijkheid kon afwachten. De voorzieningenrechter gaf aan dat de afhandeling van de nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Tozo per 1 juni 2020 niet kon worden versneld in deze procedure. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3294
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.H. Bouwman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar, verweerder

(gemachtigde: T.M.M. Peeperkorn en D. Pereira Wong Chung).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gelijktijdig met het onderzoek in de zaken met zaaknummers HAA 20-3292, HAA 20-3293, HAA 20-3299, HAA 20-3301 en HAA 20-3302,
plaatsgevonden op 14 juli 2020. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoekster is werkzaam als sekswerker op de Achterdam in Alkmaar. Vanwege de beperkende overheidsmaatregelen om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen is haar werkplek gesloten als gevolg waarvan zij haar werkzaamheden niet meer kan verrichten en zij hieruit geen inkomen meer kan genereren. De boekhouder van verzoekster heeft, met de Digid-code van verzoekster, op 30 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tozo.
2.2.
Verweerder is een onderzoek gestart naar de aanvraag van verzoekster omdat gebleken is dat de boekhouder meerdere aanvragen voor verschillende sekswerkers heeft ingediend en daarnaast ook om wijziging van een aantal rekeningnummers van zijn cliënten heeft verzocht. Om die reden twijfelde verweerder eraan of de eventueel toe te kennen uitkering wel naar de juiste persoon zou gaan, aldus verweerder ter zitting. Verzoekster is vervolgens tijdens een huisbezoek niet op haar woonadres aangetroffen. In het Rapport Tozo, opgemaakt naar aanleiding van voornoemd onderzoek, van verweerder staat vermeld dat op het adres een brief is achtergelaten met het verzoek telefonisch contact op te nemen. In een notitie van Haltewerk in het ‘rapport bevindingen verblijf buiten Nederland’ is vermeld dat verzoekster op 26 mei 2020 telefonisch heeft verklaard dat zij op 19 maart 2020 naar [land] is gevlogen en dat haar boekhouder haar heeft gebeld met de mededeling dat zij aanspraak kon maken op financiële ondersteuning. Verzoekster heeft bevestigd dat de boekhouder voor haar de aanvraag heeft ingediend. In het Rapport Tozo heeft de medewerker van verweerder vervolgens geadviseerd de aanvraag af te wijzen omdat de identiteit van de aanvrager niet met zekerheid kan worden vastgesteld en omdat verzoekster in het buitenland verblijft zodat zij niet aan de voorwaarden voor het recht op een Tozo-uitkering voldoet.
2.3.
Bij besluit van 9 juni 2020 is aan verzoekster in afwachting van de beslissing op haar aanvraag een voorschot verstrekt van in totaal € 2.104,64 voor de maanden maart en april 2020.
2.4.
Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van verzoekster afgewezen op de volgende gronden. De identiteit van verzoekster kan niet met zekerheid worden vastgesteld zodat niet is voldaan aan de verplichtingen zoals genoemd in artikel 17, derde en vierde lid, van de PW. Verder behoort verzoekster volgens verweerder gelet op artikel 11 van de PW niet tot de kring der rechthebbenden omdat zij ten tijde van de aanvraag en in de periode daarna niet in Nederland verbleef en sindsdien nog niet is teruggekeerd. Vanwege het verblijf in het buitenland kan ook niet worden vastgesteld wat de woon- en leefsituatie van verzoekster is en of zij over een (andere) bron van inkomsten beschikt. Het recht op de uitkering en de eventuele hoogte daarvan kan volgens verweerder dan ook niet worden vastgesteld. Ook is vermeld dat het voorschot moet worden terugbetaald, maar dat daarover nog een apart bericht volgt. Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
Verzoekster heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een uitkering over de periode vanaf 1 juni 2020 op grond van de verlengingsregeling van de Tozo. Hierop is door verweerder nog niet beslist.
3.
3.1.
Verzoekster heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat verweerder haar aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Haar boekhouder heeft met haar toestemming de aanvraag ingediend. Haar identiteit kan voorts wel worden vastgesteld. Verzoekster kan niet worden verweten dat zij ten tijde van de aanvraag niet in Nederland verbleef. Het begrip ‘verblijf’ wordt door verweerder te eng geïnterpreteerd. Verweerder heeft daarom volgens verzoekster niet kunnen afwijzen op grond van artikel 11 van de PW. Evenmin bestaat volgens verzoekster onduidelijkheid over haar woon- en verblijfplaats. Zij heeft haar woonadres in Alkmaar. Zij staat daar ingeschreven en werkt daar ook. Verzoekster voert aan dat zij tijdens de lockdown op familiebezoek was. Het was voor haar niet mogelijk om op de geplande datum terug te komen. Verzoekster stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een bijstandsuitkering op grond van de Tozo.
3.2.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In haar verzoekschrift en zoals toegelicht ter zitting stelt zij dat zij door de afwijzing in grote financiële nood verkeert. Door de beperkende maatregelen die vanuit de overheid zijn opgelegd in verband met de verdere verspreiding van het coronavirus is het voor haar onmogelijk geweest om haar werkzaamheden uit te oefenen. Ook met ingang van 1 juli 2020, de datum vanaf wanneer het weer is toegestaan de werkzaamheden uit te voeren, is het zicht op inkomen niet rooskleurig. Verzoekster voert aan dat zij vaste lasten heeft te betalen. Daarbij wijst zij erop dat haar woonlasten hoog zijn omdat zij niet in de sociale huursector huurt. Zij stelt dat zij haar vaste lasten in de afgelopen maanden slechts deels heeft voldaan. Verzoekster stelt dat zij grote financiële achterstanden oploopt als de reeds verstrekte voorschotten op de bijstandsuitkering moeten worden terugbetaald. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter om te oordelen dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest en eveneens om een inhoudelijk oordeel te geven over de houdbaarheid van de afwijzing van de aanvraag op grond van de Tozo. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat daarmee tijdwinst kan worden behaald met betrekking tot het te nemen besluit op bezwaar en het besluit op de nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Tozo vanaf 1 juni 2020.
4.1.
Volgens verweerder is er geen sprake van een spoedeisend belang. Verweerder wijst erop dat verzoekster voorschotten heeft ontvangen over de periode maart en april 2020 ter hoogte van in totaal € 2.104,64 netto. Daarbij betrekt verweerder de omstandigheid dat verzoekster in die periode in [land] verbleef. Gelet op de levensstandaard aldaar, waar een minimuminkomen € 280,- bruto per maand bedraagt, kan volgens verweerder gesteld worden dat er geen sprake is van financiële nood. Daarbij voert verweerder aan dat verzoekster per 1 juli 2020 haar beroep weer kan uitoefenen en inkomsten kan genereren. Volgens verweerder is niet gebleken van, al dan niet ernstig, oplopende schulden of een dreigende uithuiszetting. Bovendien heeft verzoekster voor de periode na 1 juni 2020 een nieuwe aanvraag ingediend voor verlenging van de bijstandsuitkering op grond van de Tozo.
4.2.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de gronden van het primaire besluit dat de identiteit van verzoekster niet kan worden vastgesteld en dat de woon- en verblijfplaats onduidelijk is, niet meer zullen worden gehandhaafd. De vraag of verzoekster wegens het verblijf in het buitenland ten tijde van de aanvraag en in de periode daarna, gelet op artikel 11 van de PW in samenhang met artikel 13, eerste lid, onder e, van de PW, al dan niet recht heeft op een bijstandsuitkering op grond van de Tozo zal in de bezwaarprocedure nader worden onderzocht.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. Vooropgesteld dient te worden dat aan verzoekster voorschotten van de bijstandsuitkering op grond van de Tozo zijn verstrekt voor de maanden maart en april en dat voor de periode vanaf juni 2020 een aanvraag voor verlenging op grond van de Tozo is ingediend. Gelet hierop is het belang van verzoekster bij een voorlopige voorziening enkel gelegen in het niet verkregen voorschot over de maand mei 2020. Wel gesteld, maar niet gebleken is dat door het ontbreken van een voorschot over de maand mei 2020 sprake is van een acute noodsituatie als hiervoor bedoeld. Hoewel duidelijk is dat door verzoekster vanaf 1 juli en in de periode daaraan voorafgaand geen dan wel weinig inkomsten als sekswerker kunnen en konden worden gegenereerd, is niet aannemelijk gemaakt dat er op dit moment sprake is van ernstig oplopende schulden, een dreigende uithuiszetting of overige financiële noodsituaties. Onderbouwing van de financiële situatie van verzoekster met objectieve en verifieerbare stukken ontbreekt. De omstandigheid dat gemachtigde van verzoekster gehinderd is om het spoedeisend belang te onderbouwen omdat verzoekster in het buitenland verblijft en hij zodoende niet over de benodigde gegevens kan beschikken, dient voor rekening en risico van verzoekster te komen. Het is aan verzoekster om ervoor te zorgen dat zij over haar post kan beschikken. De beperkende maatregelen in verband met het coronavirus doen hier niet aan af. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat gebleken is dat de post ook daadwerkelijk is verzorgd, omdat volgens de rapportage verzoekster op 26 mei 2020 heeft gereageerd op een brief die aan haar woonadres was achtergelaten. De stelling van verzoekster dat evident is dat zij in financiële problemen verkeert, gelet op haar geschatte inkomen per maand en de vaste lasten die voor haar doorlopen, is op zichzelf onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen. Daarbij miskent verzoekster bovendien dat het gaat om een bijstandsuitkering die is bedoeld als inkomensondersteuning door aanvulling van het inkomen tot de toepasselijke bijstandsnorm. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Hoewel het primaire besluit gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting in bezwaar in de huidige vorm geen stand zal houden ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Mede gelet op de omstandigheid dat van een onhoudbare financiële situatie niet is gebleken en er een nieuwe aanvraag voor een (verlenging van de) bijstandsuitkering vanaf 1 juni 2020 op grond van de Tozo is ingediend, valt niet in te zien dat verzoekster het nadere onderzoek van verweerder in redelijkheid niet kan afwachten zonder dat er in de tussentijd een voorziening wordt getroffen. Dat de bezwaarprocedure mogelijk veel tijd zal kosten, in het bijzonder door de beperkende maatregelen in verband met het coronavirus die nog gelden, en de verwachting dat mede als gevolg daarvan (nog verdere) financiële achterstanden zullen ontstaan, zou weliswaar kunnen leiden tot een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 5, maar dat daar thans al sprake van is, is, zoals hiervoor reeds overwogen, niet gebleken. Daarbij komt dat een op handen zijnde terugvordering als gevolg van het primaire besluit op dit moment, zoals door gemachtigde van verzoekster is beaamd, niet ter beoordeling voorligt. Bovendien heeft gemachtigde van verweerder verklaard dat er in het geval van terug- en invordering door verzoekster altijd om een betalingsregeling kan worden gevraagd. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat mogelijke financiële gevolgen verder reiken dan de maand mei 2020, maar dat ziet op de aanvraag voor een mogelijke verlenging van de uitkering op grond van de Tozo per 1 juni 2020. Versnelde afhandeling van die aanvraag om verlenging kan in deze procedure niet worden bereikt. De voorzieningenrechter merkt in dat verband wel op dat gemachtigde van verweerder heeft toegezegd zich te zullen inspannen om de afhandeling van de (verlengings-)aanvragen voor de periode vanaf 1 juni 2020 te bespoedigen.
8. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling van verzoekster dat het verblijf in het buitenland langer dan 28 dagen, gelet op de aard en het doel van de Tozo niet tot gevolg kan hebben dat zij ofwel niet tot de kring der rechthebbenden behoort dan wel geen recht heeft op de bijstandsuitkering, niet evident kans van slagen heeft. Dat geldt te meer nu het nog nader in te nemen standpunt van verweerder hierover nog niet bekend is.
9. Alles overwegende wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2020 door mr. A.R. ten Berge, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. In verband met de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet in het openbaar uitgesproken. Zodra dit weer mogelijk is zal deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar worden uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.