4.2.Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er nog geen nieuw besluit is genomen. Er zal nog nader onderzoek verricht worden naar de stortingen op de bankrekening van verzoekster en de gevolgen hiervan voor het (eventuele) recht op een bijstandsuitkering op grond van de Tozo. Voorts zal nog worden onderzocht wat het gevolg is van het vertrek van verzoekster naar [land] per 18 mei 2020.
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
6. Vooropgesteld dient te worden dat aan verzoekster voorschotten van de bijstandsuitkering op grond van de Tozo zijn verstrekt voor de maanden maart en april en dat voor de periode vanaf juni 2020 een aanvraag voor verlenging op grond van de Tozo mogelijk is. Gelet hierop is het belang van verzoekster bij een voorlopige voorziening enkel gelegen in het niet verkregen voorschot over de maand mei 2020. Wel gesteld, maar niet gebleken is dat door het ontbreken van een voorschot over de maand mei 2020 sprake is van een acute noodsituatie als hiervoor bedoeld. Hoewel duidelijk is dat door verzoekster vanaf 1 juli en in de periode daaraan voorafgaand geen dan wel weinig inkomsten als sekswerker kunnen en konden worden gegenereerd, is niet aannemelijk gemaakt dat er op dit moment sprake is van ernstig oplopende schulden, een dreigende uithuiszetting of overige financiële noodsituaties. Te meer nu uit de beschikbare bankafschriften eerder volgt dat hiervan geen sprake is. De stelling van verzoekster dat evident is dat zij in financiële problemen verkeert, gelet op haar geschatte inkomen per maand en de vaste lasten die voor haar doorlopen, is onvoldoende om spoedeisendheid aan te nemen. Daarbij miskent verzoekster bovendien dat het gaat om een bijstandsuitkering die is bedoeld als inkomensondersteuning door aanvulling van het inkomen tot de toepasselijke bijstandsnorm. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Hoewel het primaire besluit gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting in bezwaar in de huidige vorm geen stand zal houden ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Mede gelet op de omstandigheid dat van een onhoudbare financiële situatie niet is gebleken en er een nieuwe aanvraag voor een (verlenging van de) bijstandsuitkering vanaf 1 juni 2020 op grond van de Tozo kan worden ingediend, valt niet in te zien dat verzoekster het nadere onderzoek van verweerder in redelijkheid niet kan afwachten zonder dat er in de tussentijd een voorziening wordt getroffen. Dat de bezwaarprocedure mogelijk veel tijd zal kosten, in het bijzonder door de beperkende maatregelen in verband met het coronavirus die nog gelden, en de verwachting dat mede als gevolg daarvan (nog verdere) financiële achterstanden zullen ontstaan, zou weliswaar kunnen leiden tot een situatie als bedoeld in rechtsoverweging 5, maar dat daar thans al sprake van is, is, zoals hiervoor reeds overwogen, niet gebleken. Daarbij komt dat een op handen zijnde terugvordering als gevolg van het primaire besluit op dit moment, zoals door gemachtigde van verzoekster is beaamd, niet ter beoordeling voorligt. Bovendien heeft gemachtigde van verweerder verklaard dat er in het geval van terug- en invordering door verzoekster altijd om een betalingsregeling kan worden gevraagd. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat mogelijke financiële gevolgen verder reiken dan de maand mei 2020, maar dat ziet op een eventuele aanvraag voor een mogelijke verlenging van de uitkering op grond van de Tozo per 1 juni 2020. Versnelde afhandeling van een aanvraag om verlenging kan in deze procedure niet worden bereikt. De voorzieningenrechter merkt in dat verband wel op dat gemachtigde van verweerder heeft toegezegd zich te zullen inspannen om de afhandeling van de (verlengings-)aanvragen voor de periode vanaf 1 juni 2020 te bespoedigen.
8. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de stelling van verzoekster dat het verblijf in het buitenland langer dan 28 dagen, gelet op de aard en het doel van de Tozo niet tot gevolg kan hebben dat zij ofwel niet tot de kring der rechthebbenden behoort dan wel geen recht heeft op de bijstandsuitkering, niet evident kans van slagen heeft. Dat geldt te meer nu het nog nader in te nemen standpunt van verweerder hierover nog niet bekend is.
9. Alles overwegende wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.