ECLI:NL:RBNHO:2020:5618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
8400439
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ziektekostenpremies en incassokosten

In deze zaak heeft ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V. en ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft de betaling van achterstallige ziektekostenpremies voor de basis- en aanvullende verzekering over de maanden oktober en november 2019. ASR heeft de gedaagde herhaaldelijk aangemaand, maar de gedaagde heeft de premies niet voldaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat hij de premies wel had betaald. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde op de hoogte had moeten zijn van de premieachterstand, gezien de aanmaningen en facturen die naar het in de dagvaarding genoemde adres zijn gestuurd. ASR heeft ook aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, welke door de kantonrechter zijn toegewezen. De kantonrechter heeft de vordering van ASR in zijn geheel toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 347,57, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8400439 / CV EXPL 20-2682
Uitspraakdatum: 15 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.de naamloze vennootschap ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V.

2. de naamloze vennootschap ASR Aanvullende Ziektekostenverzekeringen N.V.,
beide gevestigd te Utrecht
eiseres
verder te noemen: ASR dan wel afzonderlijk eiseres sub 1 respectievelijk eiseres sub 2
gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het procesverloop

1.1.
ASR heeft bij dagvaarding van 2 maart 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
ASR heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een mondelinge (telefonische) en aanvullend een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is bij eiseres sub 1 verzekerd (geweest) tegen ziektekosten voor de basisverzekering en bij eiseres sub 2 voor een aanvullende verzekering.
2.2.
ASR heeft [gedaagde] bij brief van 27 september 2019 een factuur gestuurd ad € 149,30 betreffende de premies voor de maand oktober 2019 met als omschrijving “Premie Basisverzekering” ad € 133,30 “Premie Tandarts Start” ad € 16,00. Bij brief van 31 oktober 2019 heeft ASR een soortgelijke brief gestuurd aan [gedaagde] met dezelfde bedragen. Het betreft de premies voor de maand november 2019.
2.3.
In de periode van 5 november 2019 tot en met 7 januari 2020 heeft ASR aanmaningen gestuurd naar [gedaagde] in verband met de niet betaalde premies over de maanden oktober 2019 en over november 2019.
2.4.
Bij brief van 7 januari 2020 heeft ASR [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om een bedrag van € 149,30 aan premies binnen de in de brief genoemde termijn te voldoen, zonder incassokosten en rente. Daarbij heeft ASR vermeld, dat bij het uitblijven van de volledige betaling binnen de gestelde termijn, [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten ad € 48,40 inclusief btw en wettelijke rente verschuldigd is.
2.5.
Op 28 januari en 7 februari 2020 heeft de gemachtigde van ASR sommatiebrieven aan [gedaagde] gestuurd.
2.6.
Alle hierboven genoemde brieven zijn gestuurd naar het in de dagvaarding genoemde adres van [gedaagde] te weten [adres] te [woonplaats] .

3.De vordering

3.1.
ASR vordert - samengevat - dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 347,57. De vordering bestaat uit € 298,60 aan hoofdsom, € 0,57 aan rente berekend tot 2 maart 2020 en € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, nog te vermeerderen met verdere rente en proceskosten.
3.2.
ASR legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] , ondanks aanmaning, in gebreke is gebleven met betaling van de premies voor zowel de basis- als de aanvullende verzekering over de maanden oktober en november 2019. Daarnaast maakt ASR aanspraak op schadevergoeding in de vorm van de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat hij alle premies heeft betaald. Verder voert [gedaagde] aan dat als hij extra moet betalen, hij daar wel van op de hoogte moet worden gebracht. [gedaagde] heeft al zijn contactgegevens aan ASR doorgegeven. De kantonrechter begrijpt het overige verweer in die zin dat [gedaagde] vindt dat een procedure achterwege had kunnen blijven als ASR eerst alle mogelijke manieren had doorlopen en met [gedaagde] had gesproken om tot een oplossing te komen.

5.De beoordeling

5.1.
Het verweer dat [gedaagde] alle premies heeft betaald, heeft hij niet onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van bankafschriften waaruit blijkt dat de premies over de betreffende maanden zijn voldaan. De enkele stelling dat de premies betaald zijn is hiertoe onvoldoende. Dit verweer wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.2.
ASR heeft de facturen, aanmaningen en sommatiebrieven overgelegd. Deze zijn alle gestuurd naar het in de dagvaarding genoemde adres van [gedaagde] . Gesteld noch gebleken is dat dit adres onjuist zou zijn. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [gedaagde] al deze brieven heeft ontvangen. [gedaagde] was aldus op de hoogte, althans had op de hoogte kunnen en moeten zijn, van het feit dat hij een premieachterstand had. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om hierover met ASR contact op te nemen indien hij van mening was dat ASR ten onrechte betaling van deze bedragen vordert. Daarvan is niet gebleken. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] de gevorderde premiebedragen verschuldigd is. Hetgeen [gedaagde] verder naar voren heeft gebracht, laat de kantonrechter buiten beschouwing omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
5.3.
ASR maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:96 BW is voldaan. Daarmee is de vergoeding verschuldigd en zal het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente is, als steunend op de wet, eveneens toewijsbaar.
5.4.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van ASR in zijn geheel zal toewijzen.
5.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ASR van € 347,57 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 298,60 vanaf 2 maart 2020 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van ASR tot en met vandaag vaststelt op € 373,09, te weten:
dagvaarding € 105,09
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 144,00;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en op 15 juli 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter