ECLI:NL:RBNHO:2020:5621

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
7878568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van ouderbijdrage voor buitenschoolse opvang na geschil over overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is de vordering van Partou B.V. tot betaling van facturen voor ouderbijdrage voor buitenschoolse opvang afgewezen. De zaak betreft een geschil over de vraag of er een overeenkomst is gesloten tussen Partou en de gedaagde, de vader van het kind dat werd opgevangen. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 8 januari 2020 Partou in de gelegenheid gesteld om een akte in te dienen over de producties die de gedaagde had overgelegd. In de daaropvolgende beoordeling heeft de kantonrechter vastgesteld dat de handtekening op de overeenkomst niet van de gedaagde is, wat het verweer van de gedaagde ondersteunt dat hij de overeenkomst niet heeft gesloten. Partou heeft niet voldoende onderbouwd waarom zij gerechtvaardigd op het bestaan van de overeenkomst mocht vertrouwen, en het enkele feit dat de gedaagde de vader is van het kind dat bij Partou werd opgevangen, is hiervoor onvoldoende. De kantonrechter concludeert dat er geen overeenkomst tussen Partou en de gedaagde is ontstaan, en wijst de vordering van Partou af. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de gedaagde vastgesteld op € 25,00, aangezien Partou ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7878568 CV EXPL 19-9589
Uitspraakdatum: 1 april 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Partou B.V.,
gevestigd te Vianen
eiseres
verder te noemen: Partou
gemachtigde: Agin Boeder Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 8 januari 2020 is de zaak naar de rol verwezen van 5 februari 2020 voor akte uitlating Partou omtrent de producties die [gedaagde] bij zijn conclusie van antwoord heeft overgelegd. Partou heeft van die gelegenheid gebruikt gemaakt en een akte overgelegd met één productie.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
Partou is daarbij in de gelegenheid gesteld een akte te nemen omtrent de producties die [gedaagde] bij zijn conclusie van antwoord heeft overgelegd. De kantonrechter overweegt omtrent die door Partou genomen akte het volgende.
2.2.
Partou heeft naar aanleiding van de door [gedaagde] overgelegde handtekeningen beaamd dat het niet waarschijnlijk is dat de handtekening op de overeenkomst die van [gedaagde] is. Daarmee slaagt het verweer van [gedaagde] dat de overeenkomst, waarvan nakoming wordt gevorderd, niet door hem is gesloten.
2.3.
Partou heeft in haar akte gesteld dat zij er desondanks gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij de overeenkomst met [gedaagde] heeft gesloten. Partou heeft echter niet onderbouwd op grond van welke feiten, omstandigheden en gedragingen zij dat vertrouwen mocht hebben. Het enkele feit dat [gedaagde] de vader is van het kind dat werd opgevangen bij Partou is hiervoor onvoldoende. Dat geldt temeer omdat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat hij en zijn ex ( [XXX] ) al maanden voorafgaand aan die opvang uit elkaar waren.
2.4.
Verder heeft Partou gesteld dat het bankrekeningnummer op de incassomachtiging van [gedaagde] is. Daartoe overweegt de kantonrechter dat het bankrekeningnummer op de overeenkomst op naam van [XXX] staat. Zelfs al zou het bankrekeningnummer op de incassomachtiging op naam van [gedaagde] staan, dan doet dat enkele gegeven geen overeenkomst tussen Partou en [gedaagde] ontstaan. Evenmin doen de pogingen van Partou geld van deze rekening te incasseren een overeenkomst tussen partijen ontstaan. Dat zijn eenzijdige pogingen van Partou tot uitvoering van een overeenkomst, die niet met [gedaagde] is aangegaan. [gedaagde] heeft de facturen ook nooit betaald.
2.5.
Partou heeft zowel [gedaagde] als [XXX] een incassobrief gestuurd. [XXX] heeft naar aanleiding daarvan contact opgenomen met Partou. [gedaagde] nam pas contact met Partou op nadat hij gedagvaard was. Het feit dat [gedaagde] toen een poging heeft gedaan om te komen tot een afbetalingsregeling, is onvoldoende om te concluderen dat [gedaagde] daarmee de vordering heeft erkend.
2.6.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Partou zal afwijzen.
2.7.
De proceskosten komen voor rekening van Partou, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat [gedaagde] zich niet door een professionele gemachtigde heeft laten bijstaan, komen op grond van het bepaalde bij artikel 238 Rv, afgezien van hier niet aan de orde zijnde verletkosten, voor vergoeding slechts de noodzakelijke reis- en verblijfkosten in aanmerking. Nu [gedaagde] eenmaal ter zitting aanwezig is geweest, zullen de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden vastgesteld op € 25,00.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Partou tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden zijn vastgesteld op € 25,00 wegens de noodzakelijk reis- en verblijfkosten.
Dit vonnis is gewezen door A.K. Korteweg en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. W. Aardenburg, rolrechter, in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter