ECLI:NL:RBNHO:2020:5670

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
C/15/302298 / KG ZA 20-236
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorlopige voorzieningen met betrekking tot het gebruik van een garageplein door derden

In deze zaak, die zich afspeelt in Haarlem, hebben eisers, bestaande uit twee eigenaren van garages op een gemeenschappelijk garageplein, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die gebruik maken van het garageplein zonder eigenaar te zijn van een garage. De eisers vorderen dat de gedaagden het gebruik van het garageplein staken en hun roerende zaken verwijderen. Gedaagden voeren aan dat zij door verjaring recht hebben op een erfdienstbaarheid op het garageplein. De voorzieningenrechter heeft op 4 augustus 2020 geoordeeld dat de vorderingen van eisers in conventie en de vorderingen van gedaagden in reconventie worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet alle eigenaren van het garageplein in de procedure zijn vertegenwoordigd, waardoor de vorderingen van eisers niet toewijsbaar zijn. Tevens wordt opgemerkt dat de gedaagden niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, omdat zij slechts één van de deelgenoten in de procedure hebben betrokken. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/302298 / KG ZA 20-236
Vonnis in kort geding van 4 augustus 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiseres 2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Kouvarnta te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.L. van Kleef te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de eis in reconventie, tevens akte houdende overlegging producties
  • de akte wijziging eis van de zijde van [gedaagden]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 21 juli 2020 zijn verschenen [eisers] , vergezeld van de heren [A] en [B] en bijgestaan door
mr. Kouvarnta voornoemd en [gedaagden] , bijgestaan door mr. Van Kleef voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Aan de [adres] te [plaats] ligt een garageplein, kadastraal bekend onder nummer A [nummer] (hierna: het garageplein).
Het garageplein is ten behoeve van de woningen gelegen aan de [adres] en aan de [adres] , alsmede ten behoeve van de eigenaren van de garages aan het garageplein verzwaard met een
erfdienstbaarheid van voetpad, waaronder het recht van overgang met een rijwiel, een kruiwagen en andere vervoermiddelen van geringe omvang aan de hand voortbewogen, om te komen en te gaan naar de openbare weg.
Tevens is een zelfde erfdienstbaarheid gevestigd op het garageplein, bestemd voor gebruik als buurweg ten behoeve van de woningen gelegen aan de [adres] en aan de [adres] .
2.2.
Aan het garageplein bevinden zich 15 garages. De eigenaren van de garages zijn tevens rechthebbende op 1/15e onverdeeld aandeel in de gemeenschappelijke eigendom van het garageplein en derhalve deelgenoten in een gemeenschap in de zin van boek 3 Burgerlijk Wetboek.
2.3.
[eiseres 2] , de echtgenote van [eiser 1] , is een van de eigenaren van een garage en derhalve een van de deelgenoten in de hiervoor bedoelde gemeenschappelijke eigendom van het garageplein. Naast [eiseres 2] zijn er nog 14 mede-eigenaren van het garageplein.
De woning van [eisers] grenst niet aan het garageplein.
2.4.
[gedaagde 1] is eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] . Het perceel dat [gedaagden] bewonen grenst direct aan het garageplein. [gedaagden] zijn geen eigenaar van een garage gelegen aan het plein en zijn ook geen rechthebbende uit hoofde van de in r.o. 2.1 genoemde erfdienstbaarheden die zijn gevestigd op het garageplein. [gedaagden] maken wel gebruik van het garageplein.
2.5.
Reeds meerdere jaren bestaat er onenigheid tussen een aantal eigenaren van het garageplein en [gedaagden] over het gebruik van het garageplein door [gedaagden]

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
  • [gedaagden] zal gebieden het gebruik van het garageplein te staken en gestaakt te houden en de aan hen toebehorende roerende zaken (waaronder: auto's) op het garageplein te verwijderen en verwijderd te houden en voorts
  • [gedaagden] zal verbieden toegang te hebben tot het garageplein,
  • een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] onrechtmatig handelen jegens hen door zonder recht of titel gebruik te maken van het garageplein en daarmee inbreuk te maken op het aan [eiseres 2] toekomende eigendomsrecht.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vorderen na wijziging van eis -samengevat- dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • [eisers] zal veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de blokkades van het garageplein op te heffen en opgeheven te houden en de onbelemmerde, vrije toegang aan [gedaagden] te verschaffen om via het garageplein de openbare weg te bereiken alsmede op het garageplein te parkeren en/of te laden en te lossen, en voorts
  • [eisers] zal veroordelen het garageplein binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, in de oude situatie te herstellen, met dien verstande dat alle parkeerverbodsaanduidingen worden verwijderd en het plaveisel wordt hersteld op dezelfde wijze en met gelijk materiaal als op het overige deel van het terrein is toegepast,
  • een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [eisers] in de volledige kosten van dit geding ad € 8.365,00, te vermeerderen met rente.
3.6.
[gedaagden] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van een erfdienstbaarheid
op het garageplein.
3.7.
[eisers] voeren verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat [eisers] geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Dit verweer faalt. [eisers] stellen dat [gedaagden] stelselmatig inbreuk maken op het eigendomsrecht van de eigenaren van het garageplein. Weliswaar doet die situatie zich al langere tijd voor, maar uit de stukken blijkt voldoende dat de onderlinge verstandhoudingen tussen verschillende bewoners in de buurt door de bestaande situatie onder druk zijn komen te staan, hetgeen van invloed is op het woongenot in de buurt. Hieruit volgt een voldoende spoedeisend belang.
4.2.
In reconventie voeren [eisers] als meest verstrekkende verweer aan dat [gedaagden] niet in hun vordering kunnen worden ontvangen omdat zij een declaratoir vonnis vragen, hetgeen in kort geding niet is toegestaan.
4.3.
Ook dit verweer faalt. De vordering van [gedaagden] in reconventie strekt tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening. Dat zij aan hun vordering ten grondslag leggen dat zij van mening zijn dat zij door verjaring een erfdienstbaarheid hebben verkregen, maakt dit oordeel niet anders. De vordering zelf strekt niet tot verkrijging van een definitieve vaststelling van de rechtstoestand tussen partijen en derhalve niet tot een declaratoir vonnis.
4.4.
Voorts stellen [gedaagden] in conventie dat [eisers] geen procesbevoegdheid hebben om tegen [gedaagden] te mogen procederen, zodat hun vorderingen reeds om de reden voor afwijzing gereed liggen. [gedaagden] voeren aan dat [eisers] slechts mede-eigenaar zijn van het garageplein en voor de onderhavige procedure niet de instemming hebben verkregen van alle overige deelgenoten in die gemeenschappelijke eigendom. Zij wijzen er op dat de voorzieningenrechter in deze rechtbank onlangs in een andere procedure over het garageplein, tussen [eisers] en een andere mede-eigenaar, ook heeft geoordeeld dat [eisers] niet bevoegd zijn op te treden zonder instemming van alle mede-eigenaren, zodat [eisers] hiermee bekend waren. Door dit niet mee te delen aan de voorzieningenrechter in de onderhavige procedure handelen [eisers] in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv en [gedaagden] verzoeken de voorzieningenrechter daaraan de gevolgen te verbinden die hij geraden acht. Bij gebreke van de toestemming van alle mede-eigenaren moet het ervoor worden gehouden dat [eisers] op persoonlijke titel optreden, hetgeen hen niet is toegestaan, zodat hun vordering om die reden reeds moet worden afgewezen, aldus [gedaagden]
4.5.
In dit betoog worden [gedaagden] niet gevolgd. In beginsel ontleent een deelgenoot in een gemeenschap als de onderhavige zijn procesbevoegdheid aan artikel 3:171 BW. In dit artikel is onder meer bepaald dat iedere deelgenoot bevoegd is tot het instellen van rechtsvorderingen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. De deelgenoot moet daarbij kenbaar maken dat hij optreedt mede namens de deelgenoten. [eisers] hebben verklaard dat zij schriftelijk gemachtigd zijn door 13 van de overige deelgenoten om namens hen het woord te voeren. Om die reden kan worden aangenomen dat sprake is van een procesbevoegdheid als bedoeld in artikel 3:171 BW.
Dat hierover in de eerdere kort geding procedure anders is geoordeeld is het gevolg van de omstandigheid dat genoemde bepaling geen betrekking heeft op het instellen van rechtsvorderingen tegen deelgenoten.
4.6.
[eisers] stellen in conventie dat [gedaagden] stelselmatig inbreuk maken op het mede aan [eiseres 2] toebehorende eigendomsrecht van het garageplein.
Zij wijzen er op dat [gedaagden] niet gerechtigd zijn tot het gebruik van het garageplein omdat zij geen eigenaar zijn van een garage aan het plein en ook geen rechthebbende zijn uit hoofde van de op het garageplein gevestigde erfdienstbaarheden. [eisers] stellen dat zij als deelgenoot van de gemeenschap op grond van artikel 3:170 lid 1 BW zelfstandig handelingen mogen verrichten tot behoud van het gemeenschappelijk goed, in dit geval het garageplein als privéterrein. Zij verklaren dat de eigenaren van het garageplein een aantal jaren geleden hoge kosten hebben moeten maken om het garageplein op te hogen en dat als gevolg van ongeoorloofd gebruik van het garageplein de kans op verzakkingen groter is.
De eventuele onderhoudskosten die daarvan het gevolg zullen zijn komen uitsluitend voor rekening van de eigenaren van het garageplein.
Zij voeren aan dat er momenteel geen blokkades zijn aangebracht op het plein maar alleen parkeerverbodsaanduidingen en een aanduiding als eigen weg. Zij benadrukken dat verwijdering van die (verbods)aanduidingen ertoe zal leiden dat het voor onbevoegden niet duidelijk is dat het garageplein privéterrein is en dat het gebruik van het garageplein door onbevoegden zal toenemen, hetgeen zal resulteren in hogere onderhoudskosten voor de eigenaren. Tevens zullen door meer intensief gebruik en parkeren onveilige situaties op het garageplein ontstaan omdat de situatie ter plaatse dan minder overzichtelijk wordt, aldus [eisers]
4.7.
[gedaagden] betwisten dat zij onrechtmatig gebruik maken van het garageplein. Zij erkennen dat zij geen mede-eigenaar van het garageplein zijn en dat hun perceel niet is aangewezen als een van de heersende erven voor de op het garageplein gevestigde erfdienstbaarheden. Zij benadrukken dat zij al vanaf het begin, inmiddels circa 44 jaar, gebruik maken van het garageplein om hun auto(‘s) naast de woning te parkeren en om te laden en lossen en dat zij door dit voortdurende gebruik door verjaring rechthebbenden van een erfdienstbaarheid zijn geworden. Zij wijzen er op dat het garageplein vanaf het begin tot 2017/2018 door de buurt algemeen gebruikt werd en dat niemand daar een probleem van maakte, maar dat een aantal eigenaren van het garageplein na ophoogwerkzaamheden op het garageplein in 2017/2018 een ander beleid is gaan voeren en iedereen die volgens hen niet gerechtigd was om gebruik te maken van het garageplein op onheuse wijze heeft toegesproken en van het garageplein heeft weggejaagd omdat het garageplein privéterrein zou zijn. [gedaagden] stellen dat deze gang van zaken heeft geleid tot een negatieve sfeer in de buurt en dat het zelfs al een enkele keer tot een handgemeen is gekomen.
[gedaagden] wijzen er verder op dat [eisers] reeds langer bekend zijn met hun standpunt omtrent de verjaring en dat zij door toch deze procedure aanhangig te maken misbruik maken van procesrecht. [gedaagden] vorderen om die reden dat aan hen een volledige proceskostenveroordeling wordt toegewezen.
4.8.
In artikel 3:170 lid 1 BW is onder meer bepaald dat handelingen dienende tot behoud van een gemeenschappelijk goed die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. In het tweede lid van artikel 3:170 BW is bepaald dat het beheer door de deelgenoten tezamen geschiedt, tenzij een regeling anders bepaalt. [eisers] hebben verklaard dat de deelgenoten niet zijn verenigd in bijvoorbeeld een vereniging van eigenaren. Ook is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van andere afspraken op grond waarvan een collectieve beheersregeling bestaat.
De voorzieningenrechter is ambtshalve bekend met de inzet en de uitkomst van de eerdere procedure in kort geding tussen [een andere partij] en [eisers] Uit die procedure blijkt dat er tussen de deelgenoten onderling onenigheid bestaat over de vraag hoe moet worden omgegaan met het beheer van het garageplein. Dat lijkt erop te wijzen dat informele collectieve besluitvorming tot op heden geen soelaas heeft geboden en impliceert dat een meer formele weg moet worden bewandeld. [eisers] of één van hun directe medestanders wordt in overweging gegeven om initiatieven te ondernemen teneinde op de voet van artikel 3:168 lid 2 BW bij de kantonrechter een beheerregeling uit te lokken.
4.9.
Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen partijen hebben verklaard lijdt het geen twijfel dat de situatie die hier ter discussie staat al een aantal jaren bestaat. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat het optreden tegen de gestelde inbreuk geen uitstel kan lijden totdat de deelgenoten intern helderheid hebben geschapen over het te voeren beleid ten aanzien van aanspraken op het gebruik van het plein door derden. Gelet op hetgeen ter zitting is opgemerkt over de inhoudelijke opvattingen ter zake is het niet mogelijk om een betrouwbare inschatting te maken van de ruimte die de te verwachten uitkomst van deze procedure voor de aanspraken van [gedaagden] zal bieden. Dat brengt op zichzelf al mee dat een afweging van de betrokken belangen moet leiden tot afwijzing van de vordering in conventie.
4.10.
De in reconventie door [gedaagden] ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op aanspraken uit hoofde van een gesteldelijk door verjaring verkregen erfdienstbaarheid. Het lijdend erf is onverdeelde eigendom van 15 deelgenoten. Die vorderingen kunnen dan ook alleen worden ingesteld tegen het collectief van de deelgenoten. Het is immers rechtens noodzakelijk dat de beslissing omtrent de genoemde aanspraken - die betrekking hebben op de verplichtingen van de eigenaar van het lijdend erf - gelet op de aard daarvan ten opzichte van elk der deelgenoten in dezelfde zin luidt. Van die deelgenoten hebben [gedaagden] er echter slechts één in dit kort geding betrokken.
[gedaagden] hebben aangevoerd dat zij bevoegd zijn hun vordering uitsluitend tegen [eisers] in te stellen omdat [eisers] degenen zijn die de feitelijke handelingen hebben gesteld waardoor het genot van de erfdienstbaarheid wordt belemmerd. Zij wijzen erop dat uit het door hen overgelegde vonnis van de voorzieningenrechter in de eerdere procedure over het garageplein blijkt dat [eisers] op persoonlijke titel het garageplein hadden afgesloten en kon worden aangesproken door een deelgenoot die van opvatting was dat die afsluiting niet nodig was omdat er geen sprake was van onrechtmatig gebruik door derden.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] niet in dit betoog. [gedaagde 1] miskent dat het in het kort geding waarnaar hij heeft verwezen ging om een geschil tussen deelgenoten onderling, terwijl het in casu gaat om aanspraken van een derde uit hoofde van een zakelijk recht waarvan de passieve zijde gemeenschappelijk is. Dat brengt mee dat de vorderingen van [gedaagden] evenmin toewijsbaar zijn.
4.11.
Ter voorlichting van partijen wordt het volgende overwogen.
[gedaagden] beroepen zich onder meer op het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verkrijgende/bevrijdende verjaring. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen partijen zich bij het verdere onderzoek van dit beroep terdege rekenschap te geven van de specifieke kenmerken van de onderhavige casus, waarin collectieve eigendom van het garageplein samenloopt met jarenlang collectief gebruik, door derden, van de doorgang die dat plein bood en biedt naar de openbare weg.
De door [gedaagden] als bezitsdaden gepresenteerde machtsuitoefening (parkeren en laden/lossen) moeten dus worden beoordeeld in de context van het gegeven dat die machtsuitoefening plaatsvond in een periode waarin sprake was van collectief gebruik van het garageplein door de 15 eigenaren en degenen die een van de eigenaren afgeleid gebruiksrecht hebben zoals gezinsleden alsmede van andere, niet tot gebruik gerechtigde, omwonenden. In die context zal de uitleg van die machtsuitoefening als een tegenspraak van het bezit van de eigenaar niet snel kunnen worden aangenomen.
Opmerking verdient bij dit een en ander ook nog dat ten aanzien van het garageplein in de eigendomsakte die door [eisers] is overgelegd (en, naar aan te nemen valt, in de eigendomsakten van de andere 14 mede-eigenaren) de woorden ‘bestemd tot buurweg’ zijn opgenomen. Die bestemming zou implicaties kunnen hebben voor de aanspraken op het gebruik van het garageplein door niet gerechtigde omwonenden.
Partijen wordt in overweging gegeven om met elkaar in overleg te treden teneinde afspraken te maken om de discussie over het gebruik van het garageplein door de omwonenden via een ordelijk proces van besluitvorming tot een oplossing te brengen. Buurtbemiddeling zou een bruikbaar model kunnen zijn.
4.12.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep van [gedaagden] op misbruik van procesrecht door [eisers] niet slaagt.
4.13.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de gevorderde voorzieningen af;
in reconventie
5.2.
wijst de gevorderde voorzieningen af;
in conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 4 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 1155