ECLI:NL:RBNHO:2020:5708

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
HAA 19/4664
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen besluit UWV

Op 21 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.M. Meis, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had eerder een aanvraag voor een Ziektewet-uitkering ingediend, welke door het UWV was afgewezen op basis van een besluit van 9 juli 2019, waarin eiseres arbeidsgeschikt werd geacht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 25 september 2019. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Echter, na een gewijzigde beslissing op bezwaar op 5 maart 2020, waarin het UWV het bezwaar alsnog gegrond verklaarde, trok eiseres haar beroep in op 9 april 2020. Tegelijkertijd verzocht zij om een proceskostenvergoeding op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder zitting, omdat partijen geen zitting hebben verzocht. De rechtbank overwoog dat, gezien de intrekking van het beroep en het tegemoetkomen van het UWV aan eiseres, het verzoek om proceskostenvergoeding toewijsbaar was. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 525,- en het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- dient eveneens vergoed te worden door het UWV. De uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. F.M. Meis),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 28 februari 2019 arbeidsgeschikt geacht voor tenminste een van de geduide functies en de aanvraag voor een Ziektewet-uitkering afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 5 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard.
Eiseres heeft bij brief van 9 april 2020 het beroep ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep heeft eiseres verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
De rechtbank heeft bij brief van 18 mei 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 20 mei 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres en dat eiseres tegelijk met de intrekking van het beroep heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4. De rechtbank zal het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toewijzen.
5. De kosten die eiseres vergoedt wenst te zien, hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 525,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, en wegingsfactor 1).
6. Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb dient het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- te worden vergoed door verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep tot een bedrag van
€ 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.