ECLI:NL:RBNHO:2020:5722

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
C/15/303628
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in een civiele zaak over voorlopige voorzieningen en verdeling van gemeenschappelijk vermogen na verbreking van samenleving

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 5 augustus 2020 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man die vanaf 1995 samenwoonden en op 1 september 2019 hun samenleving hebben verbroken. Tijdens hun samenwoning hebben zij op 18 januari 2002 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Uit hun relatie zijn drie kinderen geboren, waarvan er momenteel nog twee minderjarig zijn. Na de verbreking van de samenleving hebben partijen geprobeerd afspraken te maken over de verdeling van hun gemeenschappelijk vermogen, maar dit is niet gelukt. De vrouw heeft de gezamenlijke woning verlaten en woont tijdelijk bij de partner van haar overleden moeder, terwijl de man daar met de kinderen verblijft.

De vrouw vordert in het incident een voorschot van € 65.000,- op een uitkering van tenminste € 200.000,- die zij van de man verlangt in ruil voor de eigendom van de gezamenlijke woning. De man daarentegen is niet in staat om dit voorschot te betalen zonder financiering van een derde, en stelt dat er geen spoedeisend belang is voor de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten. Ook de vordering van de man tot afgifte van roerende zaken is afgewezen, omdat hij niet voldoende belang heeft aangetoond.

De rechtbank heeft besloten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 16 september 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/303628 / HA ZA 20-349
Vonnis in incident van 5 augustus 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. E.T.W. Buers te Schagen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. L.N. Hermes te Noord-Scharwoude.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusie van antwoord, tevens houdende een provisionele tegenvordering
  • de conclusie van antwoord ter zake de incidentele tegenvordering.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Partijen hebben vanaf 1995 samengewoond en hebben in verband daarmee op 18 januari 2002 een samenlevingsovereenkomst gesloten, waarin zij de zakelijke aspecten van hun samenleving hebben geregeld.
2.2.
Uit de relatie van partijen zijn drie kinderen geboren, waarvan thans nog twee minderjarig.
2.3.
Partijen hebben hun samenleving per 1 september 2019 verbroken. Zij hebben afspraken gemaakt over de kinderen en de inboedel.
2.4.
De vrouw heeft de gezamenlijke woning aan het adres [woning] verlaten. De man woont daar thans met de kinderen. De vrouw woont tijdelijk in bij de partner van haar (overleden) moeder.
2.5.
Partijen hebben ieder hun eigen inkomsten. De vrouw werkt in loondienst. De man drijft een onderneming.
2.6.
Na het verbreken van de samenleving hebben partijen getracht afspraken te maken over de verdeling van hun gemeenschappelijk vermogen. Dat is niet gelukt. Partijen zijn het met name niet eens over de wijze van toedeling van de gemeenschappelijke woning. Daarbij speelt een rol dat zij verschillend denken over de uitleg van de door hen in 2002 gesloten samenlevingsovereenkomst.
2.7.
De vrouw wil – samengevat – dat deze woning eigendom wordt van de man en als tegenprestatie een uitkering door de man aan haar van tenminste € 200.000,-. In dit incident vordert de vrouw betaling van een voorschot daarop van € 65.000,-. De vrouw heeft al een jaar geen eigen woonruimte en verkeert in onzekerheid over de afwikkeling van het gemeenschappelijk vermogen en haar positie, wat ook zijn weerslag heeft op de belangen van de kinderen. Er is een onhoudbare situatie ontstaan. Verder wil zij een voorlopige voorziening dat de man haar de roerende goederen als vermeld in de aan de dagvaarding gehechte lijst afgeeft op een nader te noemen moment, zodra zij dat wenst, op straffe van een dwangsom als hij daar niet aan voldoet.
2.8.
De man wil graag dat de gezamenlijke woning zijn eigendom wordt. Daarvoor is nodig dat er duidelijkheid komt over het bedrag dat hij dan daarvoor aan de vrouw moet betalen. Pas als dat duidelijk is, kan hij beoordelen of hij dit kan financieren. Als dat niet mogelijk is, zal de woning moeten worden verkocht. De man is niet in staat om de vrouw nu € 65.000,- als voorschot te betalen. Hij is voor betaling afhankelijk van financiering door een derde, wat pas kan plaatsvinden als de woning aan hem wordt toegedeeld. Verder heeft de vrouw volgens de man geen spoedeisend belang en zijn de belangen van de kinderen niet in het geding, omdat partijen een zorgregeling hebben afgesproken.
Wat betreft de afgifte van de door de vrouw gewenste roerende zaken heeft de man steeds verklaard dat hij die wil afgeven. Het is de vrouw zelf die deze spullen niet afhaalt. Daarom vraagt de man hiervoor nu zelf een voorziening.
2.9.
De rechtbank merkt op dat toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding is alleen mogelijk wanneer de vrouw daarbij voldoende belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat de vrouw de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is. De rechtbank zal de provisionele vordering afwijzen, nu geen van deze omstandigheden zich voordoet en er ook geen sprake is van een andere grond die voldoende belang bij de toewijzing oplevert. De vrouw heeft weliswaar duidelijk gemaakt dat zij lijdt onder de huidige situatie, waarin het gemeenschappelijk vermogen nog onverdeeld is, maar zij heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom zij een beslissing over die verdeling niet kan afwachten.Verder heeft de vrouw geen belang bij de voorziening tot afgifte van spullen, omdat de man zich daartoe al voor deze procedure bereid heeft verklaard.
2.10.
De door de man gevorderde voorziening wordt eveneens afgewezen bij gebrek aan voldoende belang. Hij heeft niet voldoende duidelijk gemaakt waarom hij de beslissing in deze procedure niet kan afwachten. Zijn vrees dat de vrouw hem aansprakelijk zal houden voor slijtage of stuk gaan in de periode dat de zaken zich bij hem bevinden is daarvoor niet genoeg, te meer nu de vrouw heeft verklaard dit niet te zullen doen.
2.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten over en weer
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 september 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MF