In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is op 5 augustus 2020 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De zaak betreft een geschil tussen een vrouw en een man die vanaf 1995 samenwoonden en op 1 september 2019 hun samenleving hebben verbroken. Tijdens hun samenwoning hebben zij op 18 januari 2002 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Uit hun relatie zijn drie kinderen geboren, waarvan er momenteel nog twee minderjarig zijn. Na de verbreking van de samenleving hebben partijen geprobeerd afspraken te maken over de verdeling van hun gemeenschappelijk vermogen, maar dit is niet gelukt. De vrouw heeft de gezamenlijke woning verlaten en woont tijdelijk bij de partner van haar overleden moeder, terwijl de man daar met de kinderen verblijft.
De vrouw vordert in het incident een voorschot van € 65.000,- op een uitkering van tenminste € 200.000,- die zij van de man verlangt in ruil voor de eigendom van de gezamenlijke woning. De man daarentegen is niet in staat om dit voorschot te betalen zonder financiering van een derde, en stelt dat er geen spoedeisend belang is voor de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten. Ook de vordering van de man tot afgifte van roerende zaken is afgewezen, omdat hij niet voldoende belang heeft aangetoond.
De rechtbank heeft besloten dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak zal op 16 september 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.