1.7.Bij het primaire besluit heeft verweerder het recht op uitkering van eiser over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 juli 2018 herzien omdat eiser van de DUO een inwonende studiebeurs heeft ontvangen, die niet gekort is op eisers uitkering. Eiser is medegedeeld dat zodra hij een bevestiging krijgt van de DUO over de toekenning van een uitwonende studiebeurs, hij verweerder hiervan dient te berichten. Eiser heeft over voornoemde periode te veel bijstand ontvangen. Van eiser wordt € 3.390,07 bruto (na verrekening van het vakantiegeld € 3.376,89) aan verstrekte bijstand teruggevorderd. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft het primaire besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd. De uitkering van eiser is herzien en teruggevorderd omdat achteraf is gebleken dat eiser naar school ging en een basistoelage WTOS had aangevraagd en gekregen van de DUO. Deze heeft hij aangevraagd vanaf het schooljaar 2016 op 17 mei 2017. Bij besluit van 22 mei 2017 is deze ook toegekend vanaf augustus 2016. Eiser heeft Werksaam hierover niet zelf en direct geïnformeerd. Pas nadat hierom is gevraagd is er informatie gekomen. Er is dan ook sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Over de hoogte van eisers uitkering heeft verweerder al beslist. Tegen het toekenningsbesluit en het besluit van 20 december 2017 is geen bezwaar gemaakt. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden om daarop terug te komen. Omdat eiser als gevolg van de herziening te veel bijstand heeft ontvangen is terecht besloten het te veel betaalde van eiser terug te vorderen.
3. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het beroep zich thans enkel nog richt tegen de terugvordering. De in eerste instantie ingenomen standpunten dat eiser zijn inlichtingenverplichting niet zou hebben geschonden en dat eerder een te laag bedrag aan bijstand is verstrekt waardoor thans eigenlijk geen sprake zou moeten zijn van herziening en terugvordering worden niet langer gehandhaafd. Aangevoerd is dat verweerder de netto-vordering met een te hoog percentage heeft gebruteerd. Eiser heeft ter onderbouwing een terugvordering door verweerder inzake een ander persoon overgelegd waarbij een lager percentage is gehanteerd. Ter zitting heeft eiser zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het deel van de aan eiser verstrekte bijzondere bijstand onbelast is verstrekt zodat van brutering hiervan geen sprake zou moeten zijn.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugvordering heeft plaatsgevonden zoals beschreven in artikel 58, eerste lid, van de PW. In het vijfde lid van dit artikel staat de grondslag om ook de betaalde loonbelasting en de premies volksverzekering verbonden aan de verstrekte bijstand te kunnen terugvorderen. Verweerder volgt de voorgeschreven rekenregels van de Belastingdienst. Hieruit volgt dat een bruteringspercentage van 57,60 gehanteerd dient te worden. Dit is in het geval van eiser ook gebeurd. Voorts heeft verweerder vermeld dat de aan eiser verstrekte bijzondere bijstand wel belast is omdat het gaat over een niet bestedingsgebonden uitkering bedoeld om in de algemene kosten van bestaan te voorzien. Het karakter is daarmee hetzelfde als algemene bijstand. Daarom is deze ook belast. Dit vindt steun in de regels die de Belastingdienst hanteert. Dat de bijzondere bijstand in het geval van eiser belast is volgt ook uit de uitkeringsadministratie. Er is dan ook terecht besloten tot terugvordering van de bruto kosten van de (bijzondere) bijstand.
5. Gelet op de standpunten van eiser zoals toegelicht in beroep is thans enkel nog de terugvordering in geschil. Daarbij dienen de vragen te worden beantwoord of verweerder de terugvordering terecht heeft gebruteerd en zo ja, of dit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
6. Verweerder heeft de terugvordering naar het oordeel van de rechtbank terecht gebruteerd. Verweerder kan daarnaast worden gevolgd in zijn standpunt dat de bijzondere bijstand belast is verstrekt, zodat ook deze terecht is gebruteerd. Dit is ook door eiser niet meer weersproken. Er is voorts geen aanleiding om aan de juistheid van de berekening te twijfelen. De door eiser overgelegde rapportage leidt hiertoe niet, reeds omdat niet is gebleken is dat sprake is van gelijke gevallen. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich verder alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. Wat eiser heeft aangevoerd levert geen dringende reden op om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Niet gebleken is dat hij als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.