Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
STICHTING PRÉ WONEN,
1.Het procesverloop
2.De feiten
zowel voor de vaste als de variabele kosten een gelijk tarief hanteert.
€ 276,13 en variabele kosten: € 22,66 in 2016).
(…) De commissie hantert als uitgangspunt bij de doorberekening van servicekosten dat ten hoogste de werkelijk gemaakte kosten kunnen worden doorberekend. Toebedeling daarvan dient te geschieden naar de kleinst mogelijke eenheid. De commissie acht het daarom niet toelaatbaar dat de verhuurder één tarief hanteert voor zijn gehele bezit. Verhuurder dient af te rekenen op basis van de (in dit geval) per complex gemaakte kosten.Een oplossing danwel berekening zoals in het vonnis d.d. 1 november 2017 is aangedragen (de afrekening minus de afschrijving en onderhoud) is in deze zaak niet te maken, nu het eenvoudigweg niet duidelijk is hoe de vaste kosten zijn opgebouwd, en dus welk deel betrekking heeft op de kosten die mogelijk niet mogen worden doorberekend. Voorts is de commissie van mening dat, anders dan verhuurder heeft gesteld, er in dit geval wel winst wordt gemaakt op de levering van warmte. Weliswaar is in overleg besloten een bedrag met de huurders te verrekenen, maar dat maakt naar het oordeel van de commissie niet dat er geen winst is gemaakt. (…)
3.De vordering
primair:
I. voor recht verklaart dat de betalingsverplichting van [gedaagde] aan Pré Wonen met betrekking tot warmtelevering over het jaar 2015 € 2.656,46 bedraagt en over het jaar 2016
€ 2.437,40 conform de door Pré Wonen opgestelde eindafrekeningen;
II. voor recht verklaart dat Pré Wonen binnen de systematiek van zowel de Warmtewet als de huurwetgeving, waaronder het Besluit Servicekosten, gerechtigd is om de kosten die zij aan haar huurders in rekening brengt voor de levering van warmte vast te stellen op basis van de gemiddelde kosten van warmtelevering van alle wooncomplexen van Pré Wonen met complexverwarming;
subsidiair:
III. de betalingsverplichting van [gedaagde] aan Pré Wonen met betrekking tot afrekening warmtelevering over de jaren 2015 en 2016 vaststelt met inachtneming van de vermindering ter hoogte van € 131,58 die Pré Wonen zowel over 2015 als 2016 met betrekking tot de servicekosten heeft toegepast in verband met de component kosten voor onderhoud en afschrijving van de centrale warmte-installatie;
nog meer subsidiair:
IV. een voorziening treft die de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
V. [gedaagde] in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeelt.
- Ten eerste staat de Huurcommissie ten onrechte niet toe dat de kosten van onderhoud en afschrijving van de centrale warmte-installatie worden meegenomen in de aan [gedaagde] in rekening gebrachte kosten voor warmtelevering. Uit de wetsgeschiedenis en de standpunten die de minister later heeft ingenomen, volgt volgens Pré Wonen dat de verhuurder alle kosten van onderhoud en afschrijving voor de warmte-installatie mag doorberekenen in de kosten voor warmtelevering, en dus niet meer, zoals voorheen het geval was, als onderdeel van de kale huur. Om die reden is in veel gevallen de aanvangshuurprijs (kale huur) verlaagd. In geval van [gedaagde] is de kale huur weliswaar niet verlaagd maar is hij gecompenseerd doordat een bedrag van € 131,58 per jaar op de kosten voor warmtelevering in mindering is gebracht. Als de kosten van onderhoud en afschrijving voor de warmte-installatie niet via de kosten van warmtelevering aan de huurders in rekening gebracht mogen worden, dan kan Pré Wonen deze kosten überhaupt niet in rekening brengen.
- Ten tweede staat de Huurcommissie ten onrechte niet toe dat Pré Wonen één corporatie breed standaard tarief voor al haar afnemers van warmte toepast. Deze benadering past niet in de systemethiek van de Warmtewet. Deze wet gaat er van uit dat de leverancier geen onredelijk hoog rendement mag maken op zijn totale warmtelevering. Hij heeft binnen zijn totale warmtelevering de vrijheid om zijn prijzen binnen de grenzen die door de maximumprijzen van de Warmtewet worden gesteld zodanig vast te stellen dat het verschil tussen rendabele en minder rendabele netten over zijn verschillende afnemers wordt verdeeld. Hij mag dus voor alle afnemers dezelfde prijs vaststellen, ongeacht het net waarop zij zijn aangesloten. Het Besluit Servicekosten geldt weliswaar ook nog steeds maar moet ten aanzien van de kosten voor warmtelevering conform de systematiek van de Warmtewet worden toegepast. Volgens dat Besluit moet de prijs voor zaken die samenhangen met de huur (zoals warmtelevering) worden getoetst aan de geldende wettelijke regeling en de redelijkheid. De geldende wettelijke regeling is hier de Warmtewet. Als de voorwaarden waaronder warmte wordt geleverd in overeenstemming zijn met de Warmtewet, is de redelijkheid van de servicekosten daarmee gegeven. Er is daarom geen ruimte voor een extra redelijkheidstoets bij de beoordeling van kosten voor warmtelevering. De wetgever heeft met de invoering van de Warmtewet juist afgezien van een redelijkheidstoets, maar gekozen voor maximum tarieven. Door die maximum tarieven betaalt de gebruiker al een redelijk tarief. Het maximum tarief representeert het tarief dat gebruiker zou hebben betaald indien hij een individuele aansluiting had. De leverancier mag het maximumtarief in rekening brengen zonder hierover verantwoording af te leggen of de door hem gemaakte kosten te specificeren. Een toets aan de werkelijk gemaakte kosten past daarom niet in het systeem van de Warmtewet en een toets aan werkelijke kosten op complexniveau vindt geen grondslag in de regelgeving. Conform voormelde uitgangspunten heeft Pré Wonen de tarieven corporatie breed vastgesteld en dus niet per complex. Alle afnemers worden op die manier gelijk behandeld. De kosten van warmtelevering worden gerelateerd aan de kosten die op corporatieniveau gemoeid zijn met de levering van warmte aan alle huurders gezamenlijk.
4.Het verweer
5.De beoordeling
Deze wet is van toepassing op levering van warmte aan verbruikers met uitzondering van levering van warmte aan een leverancier die:a. tevens optreedt als verhuurder voor de verbruiker aan wie hij warmte levert ten behoeve van de door hem aan de verbruiker verhuurde woon- of bedrijfsruimte; (…). In verband hiermee was het aanvankelijk de bedoeling van de wetgever om de servicekosten bij het Besluit Servicekosten aan te passen door toe te voegen dat zowel de kosten van energie voor het verwarmen van het woonruimtegedeelte als de kosten voor de installaties zelf (afschrijving en onderhoud) als servicekosten worden aangemerkt. Inmiddels is duidelijk geworden dat de wetgever van dat voornemen afziet.
€ 131,58 die Pré Wonen over beide jaren met betrekking tot de servicekosten heeft toegepast in verband met de component kosten voor onderhoud en afschrijving van de verwarmingsinstallatie. Pré Wonen voert daartoe aan dat bij de invoering van de Warmtewet de vergoeding voor de onderhouds- en afschrijvingskosten van de kale huur is overgeheveld naar de servicekosten. Dat had moeten leiden tot een verlaging van de kale huur, maar dat heeft Pré Wonen niet gedaan. In de plaats daarvan is zowel in 2015 als in 2016 een bedrag van € 131,58 in mindering gebracht op de (service)kosten die voor de geleverde warmte in rekening zijn gebracht. Ten onrechte heeft de Huurcommissie daarmee geen rekening gehouden, aldus Pré Wonen. [gedaagde] heeft erkend dat hij de voormelde compensatie heeft ontvangen. Hij heeft verder aangevoerd dat hij desondanks méér heeft betaald dan voorheen het geval was, hetgeen de Huurcommissie heeft bevestigd.
6.De beslissing
€ 2.157,99 en over de periode 1 januari tot en met 31 december 2016 op € 1.588,18;