In deze zaak heeft Airhelp Limited, een rechtspersoon naar het recht van Hongkong, een vordering ingesteld tegen Qatar Airways Q.C.S.C. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De passagier had een vervoersovereenkomst met Qatar Airways voor een reis van Amsterdam naar Doha en aansluitend naar Dubai op 11 en 12 april 2017. Door een vertraging van 26 minuten op de vlucht van Amsterdam naar Doha miste de passagier haar aansluitende vlucht naar Dubai. Airhelp vorderde compensatie van € 600,00 op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, maar Qatar Airways betwistte de vordering en voerde aan dat het vorderingsrecht van de passagier niet voor cessie vatbaar was.
De kantonrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was en dat de overdraagbaarheid van de vordering op grond van de Verordening niet uitgesloten was. De kantonrechter volgde de stelling van Qatar Airways niet dat het vorderingsrecht een hoogstpersoonlijk karakter heeft en dus niet overdraagbaar is. De rechter concludeerde dat de cessie rechtsgeldig was en dat Airhelp voldoende had aangetoond dat de passagier recht had op compensatie. De kantonrechter oordeelde dat de luchthaven van de omgeboekte vlucht als eindbestemming kon worden aangemerkt, en dat Qatar Airways gehouden was tot betaling van compensatie. Uiteindelijk werd Qatar Airways veroordeeld tot betaling van € 300,00 aan Airhelp, vermeerderd met wettelijke rente, en werden de proceskosten gecompenseerd.