ECLI:NL:RBNHO:2020:5808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
7193691 \ CV FORM 18-7805
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeerde rechtspersoon betrokken in luchtvaartzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en TAP-Transportes Aereos Portugueses, SGPS, S.A. De passagier, die in Brazilië woont, had een vervoersovereenkomst gesloten met TAP voor een vlucht van Amsterdam naar Lissabon en aansluitend naar Brasilia op 4 november 2017. Door een vertraging van de eerste vlucht miste de passagier zijn aansluitende vlucht, wat leidde tot een vertraging van 14 uur op zijn eindbestemming. De passagier verzocht TAP om compensatie van € 600,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.

TAP betwistte de vordering en voerde aan dat de passagier niet-ontvankelijk verklaard moest worden omdat hij zijn vorderingsrecht had overgedragen aan een derde partij, AirHelp. De kantonrechter oordeelde dat TAP niet de juiste rechtspersoon was in deze procedure, aangezien de passagier een overeenkomst had met TAP en niet met TAP SGPS. De rechter concludeerde dat de passagier niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij de verkeerde rechtspersoon had aangeklaagd. De proceskosten werden aan de passagier opgelegd, omdat hij ongelijk kreeg in deze procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste partij-aanduiding in juridische procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op internationale luchtvaart en de complexiteit van rechtspersonen. De kantonrechter wees erop dat de passagier zich had moeten realiseren dat hij de verkeerde partij had aangeklaagd, ondanks de verwarring die kan ontstaan bij buitenlandse luchtvaartmaatschappijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7193691 \ CV FORM 18-7805
Uitspraakdatum: 12 augustus 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats] (Brazilië)
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigde: mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
TAP-Transportes Aereos Portugueses, SGPS, S.A,
gevestigd te Lissabon (Portugal)
verwerende partij
verder te noemen: TAP SGPS
gemachtigde: mr. G. van Lieshout

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 7 september 2018;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 6 december 2018;
  • een conclusie van repliek, ingekomen ter griffie op 20 november 2019;
  • een conclusie van dupliek, ingekomen ter griffie op 23 januari 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met Transportes Aereos Portugueses S.A. (hierna: TAP) een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan TAP de passagier diende te vervoeren van naar Amsterdam naar Lissabon (met vluchtnummer TP669) en aansluitend van Lissabon naar Brasilia (met vluchtnummer TP59) op 4 november 2017.
2.2.
De vlucht van Amsterdam naar Lissabon is vertraagd uitgevoerd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Brasilia heeft gemist. TAP heeft de passagier omgeboekt naar een alternatieve vlucht, waarmee de passagier 14 uur later dan oorspronkelijk gepland is aangekomen op zijn eindbestemming te Brasilia.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt TAP te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2017 tot aan de datum van het vonnis;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
De passagier stelt dat TAP vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00. Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door TAP van de wettelijke rente.
3.3.
TAP SGPS betwist de verschuldigdheid van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
De meest verstrekkende verweren van TAP SGPS houden in dat de passagier niet‑ontvankelijk moet worden verklaard omdat de passagier zijn veronderstelde vorderingsrecht door het ondertekenen van een akte van cessie heeft overgedragen aan een derde (AirHelp), waardoor de passagier niet langer bevoegd is zelf over het gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken. Daarnaast meent TAP SGPS dat zij ten onrechte in deze procedure is betrokken. Zij is noch de contracterende, noch de uitvoerende luchtvaartmaatschappij.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat TAP SGPS haar verweer dat sprake is van een cessie waardoor de passagier niet langer bevoegd zelf over het gepretendeerde vorderingsrecht te beschikken, eerst in de conclusie van dupliek heeft aangevoerd. De passagier heeft hierop niet meer kunnen reageren. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om de passagier hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen, omdat het verweer van TAP SGPS dat zij ten onrechte in de procedure is betrokken, slaagt. De passagier zal reeds om die reden niet‑ontvankelijk worden verklaard. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Niet in geschil is dat TAP SGPS en TAP afzonderlijke rechtspersonen zijn. De passagier heeft daarnaast niet betwist dat hij een vervoersovereenkomst met TAP heeft gesloten en dat de onderhavige vlucht ook door deze luchtvaartmaatschappij is uitgevoerd. Deze rechtspersoon had dan ook in rechte moeten worden betrokken. De passagier heeft gesteld dat het voor een gemiddelde consument moeilijk onderscheid valt te maken tussen de moeder- en de dochteronderneming wanneer het een buitenlandse partij betreft en dat op de vervoersovereenkomst zelf slechts “TAP Air Portugal” staat. De kantonrechter stelt echter vast dat in het A‑formulier niet “TAP Air Portugal” is ingevuld als zijnde de verwerende partij, zoals dit volgens de passagier op de vervoersovereenkomst staat aangegeven. Het A‑formulier vermeldt daarentegen specifiek “TAP-Transportes Aereos Portugueses, SGPS, S.A.”. Dit kan weliswaar een verschrijving betreffen, maar in dit geval maakt deze verschrijving het verschil tussen de moeder- en de dochteronderneming. Daarbij wordt overwogen dat de passagier zich in deze procedure door een professionele gemachtigde heeft laten bijstaan van wie verwacht kan worden dat hij oplettend en zorgvuldig te werk gaat bij het invullen van het A-formulier.
4.5.
De passagier heeft voorts gewezen op de tendens in recente uitspraken van de Hoge Raad dat fouten in de partij‑aanduiding zo min mogelijk tot fatale gevolgen moeten leiden. De kantonrechter begrijpt dat de passagier doelt op de deformaliseringstendens in de arresten van de Hoge Raad en dat de passagier impliciet verzoekt de naam van verweerder te rectificeren. De door de passagier bedoelde arresten van de Hoge Raad bieden hiervoor echter onvoldoende aanknopingspunten. Vaststaat dat deze uitspraken betrekking hebben op een verkeerde aanduiding van de eisende partij (de eigen naam), terwijl in deze procedure de verkeerde rechtspersoon in de procedure is betrokken. Weliswaar zijn er enkele arresten die een uitzondering vormen op de hiervoor bedoelde jurisprudentie (waarop de passagier zich overigens niet heeft beroepen), waaronder het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1844). In deze zaak en in andere zaken waarbij het dagvaarden van de verkeerde partij niet fataal was, speelden echter steeds bijzondere omstandigheden, waardoor het volgens de Hoge Raad voor de betrokkenen duidelijk moest zijn geweest dat een vergissing was begaan. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken.
4.6.
De conclusie is dat de passagier niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek. Nu het primaire verweer slaagt, behoeven de overige verweren geen bespreking meer.
4.7.
De proceskosten in de hoofdzaak en in het incident komen voor rekening van de passagier, omdat hij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door TAP SGPS worden gemaakt. De over de proceskosten en de nakosten verzochte wettelijke rente acht de kantonrechter eveneens toewijsbaar, zoals in het dictum te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de passagier niet-ontvankelijk in het verzoek;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten die aan de kant van TAP SGPS tot en met vandaag worden begroot op € 240,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de passagier tot betaling van € 60,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door TAP SGPS worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van algehele voldoening.
Deze beschikking is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open