In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Austrian Airlines vanwege een vertraagde vlucht. De passagiers hadden een vervoersovereenkomst met de luchtvaartmaatschappij voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Wenen en vervolgens naar Graz op 8 mei 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht, OS374, misten zij hun aansluitende vlucht OS973. De passagiers vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Austrian Airlines heeft de vordering afgewezen en stelde dat de passagiers kosteloos waren omgeboekt naar een latere vlucht, OS975, die hen op tijd naar Graz had kunnen brengen. De passagiers betwistten dit en gaven aan dat zij met een huurauto naar Graz waren gereden. De kantonrechter oordeelde dat de passagiers de stelplicht en bewijslast hadden om aan te tonen dat zij recht hadden op compensatie, maar dat zij niet konden bewijzen dat hun keuze om niet met de vervangende vlucht te reizen gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen, omdat het niet vliegen met de vervangende vlucht een eigen keuze van de passagiers was. De proceskosten werden op hen verhaald, omdat zij ongelijk kregen in hun vordering.