In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Austrian Airlines AG. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten met Austrian Airlines voor een vlucht van Sibiu (Roemenië) naar Wenen en aansluitend naar Amsterdam op 25 juli 2019. Door een vertraging van de eerste vlucht kon de passagier de aansluitende vlucht niet halen. De passagier verzocht compensatie van € 400,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
Austrian Airlines betwistte de claim en voerde aan dat de passagier op een vervangende vlucht was omgeboekt, die op tijd in Amsterdam arriveerde. De kantonrechter oordeelde dat de passagier niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim van meer dan drie uur vertraging. De rechter stelde vast dat de passagier met een vertraging van minder dan drie uur was aangekomen, waardoor het verzoek tot compensatie werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die in het ongelijk was gesteld.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor passagiers om hun claims te onderbouwen met voldoende bewijs, vooral wanneer zij zich beroepen op compensatierechten onder de Europese regelgeving. De beslissing is definitief, aangezien er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze beschikking.