ECLI:NL:RBNHO:2020:5978

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
15/272233-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in Alkmaar

Op 6 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2019 in Alkmaar opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte, geboren in Litouwen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot brandstichting en het opzettelijk beschadigen van goederen. Tijdens de openbare terechtzitting op 22 juni 2020 heeft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de poging tot brandstichting, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor een handeling die gericht was op voltooiing van het misdrijf.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten 1, 2 primair en 3. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de bevindingen van de verbalisanten, die op camerabeelden zagen dat de verdachte zich verdacht gedroeg in de parkeergarage. De rechtbank concludeerde dat de verdachte open vuur in aanraking had gebracht met brandbare stoffen, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij in een parkeergarage brand had gesticht, wat niet alleen financiële schade veroorzaakte, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de brand. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding volledig moest worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/272233-19
Uitspraakdatum: 6 juli 2020
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juni 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Litouwen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [plaats van detentie] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. N. Levinsohn, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, in elk geval door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met plastic(folie) en/of onderdelen van een voertuig (merk Volvo, kenteken [kenteken Volvo] ), ten gevolge waarvan dit voertuig en een nabij geparkeerde auto, een Hyundai met kenteken [kenteken Hyundai] , geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of gesmolten, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat voertuig en/of een of meerdere omliggende voertuig(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 2
primair
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een of meerdere voertuig(en), te weten aan een VW Polo met kenteken [kenteken VW Polo] en/of Renault Clio met kenteken [kenteken Renault] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, althans door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met plastic en/of folie, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere voertuig(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of een nog onbekend gebleven personen toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Feit 3
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere plafondplaten en/of een of meerdere tl-lampen en/of de noodverlichting en/of electriciteitsdraden en/of een handmelder en/of contructie-onderdelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Gemeente Alkmaar toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Er is onvoldoende bewijs voor een poging tot brandstichting in de zin van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), aangezien niet is gebleken van een handeling van verdachte die naar zijn uiterlijke verschijningvorm is gericht op voltooiing van dat feit. Uit het dossier blijkt alleen dat er gesmolten plastic op autobanden is aangetroffen, maar niet dat dit is aangestoken of dat er sprake is geweest van open vuur, terwijl dit wel is vereist om aan te kunnen nemen dat sprake is geweest van een poging tot brandstichting. Ook van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging vrijspraak gevraagd. Aangever [benadeelde partij 2] , eigenaar van de Renault Clio, heeft geen schade aan het voertuig waargenomen en de Hyundai van aangever [benadeelde partij 1] is (als gevolg van de wijziging van de tenlastelegging) meegenomen in het onder 1 ten laste gelegde feit, aldus de verdediging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2 primair en 3 heeft begaan, op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
Bewijsoverweging feit 2 primair
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot brandstichting wettig en overtuigend is bewezen.
Verdachte heeft direct na zijn aanhouding – zo heeft deze verbalisant gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2019 – tegen verbalisant [naam verbalisant] gezegd dat hij eerst in de parkeergarage de Volvo in brand had gestoken (feit 1) en dat hij later – na weggeweest en teruggekeerd te zijn naar de parkeergarage – poogde verschillende auto’s in brand te steken. Verdachte verklaarde dat hij plastic op de band van onder andere een grijze Renault had gelegd en had geprobeerd dit in de brand te steken, maar dat hij vervolgens snel was weggelopen omdat hij mensen hoorde lopen.
Dit komt overeen met de bevindingen van verbalisanten kort voorafgaand aan de aanhouding van verdachte. Zij hebben op beelden van cameratoezicht gezien dat verdachte op de begane grond van de parkeergarage, tegenover de uitgebrande Volvo, tussen de daar geparkeerde auto´s heen en weer liep. Zij zijn vervolgens naar de parkeergarage gegaan en hebben daar waargenomen dat op de linker voorband van een personenauto van het merk Renault, type Clio, voorzien van het kenteken [kenteken Renault] , een stuk gesmolten plastic lag, dat naar verbrand plastic rook. Verder zagen zij op de linker voorband van een personenauto van het merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het kenteken [kenteken VW Polo] , welke auto geparkeerd stond naast de Renault Clio, meerdere druppels gesmolten plastic liggen.
Bij het forensisch onderzoek is vastgesteld dat het materiaal dat was aangetroffen op de Volkswagen was versmolten, dat in de donker verkleurde folie die was aangetroffen op de Renault gaten zaten en dat die folie vermoedelijk deels was aangetast door hitte.
Gezien het voorgaande, in samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte open vuur (vermoedelijk afkomstig uit de bij hem aangetroffen aanstekers) in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, op autobanden, en aldus heeft geprobeerd voornoemde Renault Clio en Volkswagen Polo in brand te steken. Deze gedragingen van verdachte zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het misdrijf van artikel 157 Sr, zodat ook objectief gezien sprake is van een poging tot brandstichting. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar opzettelijk brand heeft gesticht door opzettelijk open vuur in aanraking te brengen met onderdelen van een voertuig (merk Volvo, kenteken [kenteken Volvo] ), ten gevolge waarvan dit voertuig gedeeltelijk is verbrand en een nabij geparkeerde auto, een Hyundai met kenteken [kenteken Hyundai] , gedeeltelijk is gesmolten, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 2 primair
hij op 13 november 2019 te Alkmaar ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan meerdere voertuigen, te weten aan een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken VW Polo] en een Renault Clio met kenteken [kenteken Renault] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk meerdere plafondplaten en meerdere tl-lampen en de noodverlichting en elektriciteitsdraden en een handmelder en constructie-onderdelen, toebehorende aan de Gemeente Alkmaar, heeft beschadigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 3
eendaadse samenloop van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 2 primair
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte - ook in het geval de rechtbank alle feiten bewezen acht - tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van de duur van het voorarrest wordt veroordeeld, of hooguit een voor de duur van acht maanden. Volgens de raadsvrouw is voor een voltooide brandstichting een gevangenisstraf van 4 tot 8 maanden vrij gebruikelijk, waartoe zij heeft verwezen naar een aantal uitspraken. Bij de strafoplegging dient de rechtbank verder in ogenschouw te nemen dat het (bij bewezenverklaring daarvan) in twee gevallen bij een poging is gebleven en dat er daarbij geen schade is ontstaan. Voorts zou rekening gehouden moeten worden met de treurige leefomstandigheden van verdachte, aldus de verdediging.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft midden in de nacht in een parkeergarage in het centrum van Alkmaar een aldaar geparkeerde auto in de brand gestoken. Dit voertuig is hierdoor grotendeels uitgebrand. Maar ook aan een daarnaast geparkeerde auto en aan verschillende onderdelen van de parkeergarage is daardoor schade ontstaan. Later die nacht is verdachte teruggekeerd in diezelfde parkeergarage en heeft hij geprobeerd nog eens twee daar geparkeerde auto’s in brand te steken.
Gedragingen als deze zorgen, naast aanzienlijke financiële schade, voor onrust, gevoelens van onveiligheid en overlast, in de samenleving als geheel en in het bijzonder bij de gedupeerden. Daarnaast is brandstichting zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Indien de brand niet toevallig vrijwel direct door een bezoeker van de garage zou zijn gemeld, was (volgens het proces-verbaal van sporenonderzoek) niet ondenkbaar geweest dat de parkeergarage als gevolg van de eerste brand (deels) zou zijn ingestort, met alle gevolgen van dien. De rechtbank rekent verdachte zijn gedragingen dan ook zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 24 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 14 januari 2020 van GZ-psycholoog [psycholoog] .
In dit rapport wordt beschreven dat verdachte lijdt aan een zeer ernstige alcoholverslaving. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte zwaar onder invloed van alcohol. Het verbitterde en antisociale gedrag van verdachte lijkt als het ware een ‘bijproduct’ van deze verslaving te zijn. Voor pyromanie of een persoonlijkheidsstoornis zijn geen aanwijzingen gevonden. Omdat verdachte ruimschoots bekend is met de effecten van alcoholmisbruik, adviseert de psycholoog het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog acht de kans op herhaling uitermate hoog en acht een langdurige, deels gesloten behandeling noodzakelijk, maar niet uitvoerbaar omdat verdachte niet in Nederland woonachtig is, de taal niet spreekt en niet gemotiveerd is voor een dergelijke behandeling.
De rechtbank volgt deze conclusies en maakt deze tot de hare.
Gelet op de ernst van de feiten komt enkel het opleggen van een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf een passende is. De rechtbank ziet in het betoog van de raadsvrouw geen aanleiding om daar in het voordeel van verdachte van af te wijken.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.287,83 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit geschatte aanschafkosten voor beschadigde en te vervangen onderdelen van haar Hyundai ten bedrage van € 362,95, arbeidsuren van de schadehersteller van € 574,88, spuitkosten voor de buitenspiegel, deurgreep en voorscherm van € 200,- en poetskosten voor het herstellen van de lak van € 150,-.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de berekening van het schadebedrag geen rekening is gehouden met de op de bijlagen bij de vordering vermelde kortingen, en dat de onderbouwing geen opgave bevat van de te verrichten herstelwerkzaamheden. Volgens de verdediging dient de gestelde schade te worden geschat op een bedrag van € 1.000,- en is de vordering in zoverre toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De verdediging heeft de hoogte van deze schade onvoldoende gemotiveerd betwist tegenover de concrete onderbouwing die de benadeelde partij voor de gestelde schade heeft gegeven. De gevorderde schadevergoeding zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: opzettelijk brand stichten, met gemeen gevaar voor goederen) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 45, 55, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 1, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.287,83(zegge: duizend tweehonderdzevenentachtig euro en drieëntachtig cent), als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij 1] de verplichting op tot betaling aan de
Staatvan een bedrag van € 1.287,83 (zegge: duizend tweehonderdzevenentachtig euro en drieëntachtig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
22 dagengijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van der Veen, voorzitter,
mr. S. Jongeling en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Klippel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juli 2020.
Mr. N. Boots en mr. A. Klippel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.