ECLI:NL:RBNHO:2020:5994

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3213
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder had op 16 juni 2020 de aanvraag van verzoekster afgewezen, waarna zij bezwaar had gemaakt. Tijdens de zitting op 23 juli 2020, die via Skype plaatsvond, heeft verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening toegelicht, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende spoedeisend belang was om het verzoek toe te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster sinds 2012 bijstand ontving, maar dat haar aanvraag was afgewezen omdat niet was aangetoond dat haar partner zijn hoofdverblijf niet meer op haar adres had. Verzoekster betwistte dit en voerde aan dat haar partner was verhuisd en dat zij nu zelf de huur betaalde. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd van een acute financiële noodsituatie. De enkele stelling dat haar financiële situatie onhoudbaar was, was niet voldoende, vooral omdat zij slechts een schermprint van haar betaalrekening had overgelegd met een saldo van € 182,63, zonder verdere onderbouwing van haar financiële situatie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen sprake was van een situatie die het noodzakelijk maakte om de beslissing op bezwaar niet af te wachten. De uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, in aanwezigheid van griffier E.A.D. Horn, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3213
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 augustus 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 23 juli 2020. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting aangehouden om verzoekster de gelegenheid te geven om het spoedeisend belang nader te onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft op 24 juli 2020 een reactie van verzoekster ontvangen, waarop door verweerder bij brief van 27 juli 2020 is gereageerd. Het onderzoek is daarna gesloten.

Overwegingen

1. Verzoekster ontving sinds 2012 samen met haar partner [naam 2] (de man) bijstand naar de norm voor gehuwden en sinds 30 april 2019 ontving verzoekster een uitkering naar de norm van een alleenstaande.
Bij besluit van 24 maart 2020 heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de PW per 30 april 2019 ingetrokken. Dit besluit is gebaseerd op de onderzoeksgegevens zoals die zijn neergelegd in het rapport van 12 maart 2020 van het team Bijzonder onderzoek van de gemeente [woonplaats] waarin is geconcludeerd dat verzoekster en de man op en na 30 april 2019 een gezamenlijke huishouding zijn blijven voeren en dat verzoekster haar inlichtingenplicht heeft geschonden door daarvan aan verweerder geen melding te maken.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In zijn mondelinge uitspraak van 28 april 2020 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen (ECLI:NL:RBNHO:2020:3322). Ter zitting is gebleken dat het bezwaar inmiddels ongegrond is verklaard.
2. Op 24 april 2020 heeft verzoekster zich gemeld voor een bijstandsuitkering en een nieuwe aanvraag ingediend gedateerd 6 mei 2020.
3. Verweerder heeft onderzoek verricht en rapporten opgesteld gedateerd 17 juni 2020 en 8 juli 2020. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit beslist. Verweerder stelt zich in het primaire besluit op het standpunt dat de aanvraag is afgewezen omdat niet is gebleken dat de man zijn hoofdverblijf niet meer heeft op het adres van verzoekster.
4. Verzoekster betwist dat de man zijn hoofdverblijf heeft op haar adres. De man is verhuisd naar [#] en ook is de adressering bij de werkgever en de bank gewijzigd naar dit adres. Verzoekster betaalt nu zelf de huur van haar woning en bovendien brengt de man de kinderen niet meer naar school.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet op de jurisprudentie ten aanzien van het spoedeisend belang betekent dit dat sprake moet zijn van een acute financiële noodsituatie.
7. In het geval van verzoekster is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk dat daarvan sprake is. Weliswaar heeft verzoekster gesteld dat haar financiële situatie onhoudbaar is, maar dit heeft zij – ook met de nadere reactie – onvoldoende onderbouwd. Verzoekster heeft slechts een schermprint overgelegd van een betaalrekening. Hieruit blijkt dat zij op die rekening een saldotegoed heeft van € 182,63. Onduidelijk is wanneer dit was. De voorzieningenrechter begrijpt dat de financiële omstandigheden van verzoekster op dit moment lastig zullen zijn doordat de uitkering is ingetrokken, maar deze omstandigheden leveren op zichzelf geen acuut spoedeisend belang op. Niet gebleken is dat verzoekster uit huis wordt gezet, dat er voor haar bedreigende schulden zijn of dat niet (meer) wordt voorzien in haar levensonderhoud. Er is dan ook geen sprake van een situatie die meebrengt dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Affourtit-Kramer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.