Op 7 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante [X], wonende te [Z]. De zaak betreft het verzet tegen een eerdere uitspraak van 26 november 2019, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep van opposante inzake het uitblijven van een beslissing op haar verzoeken om herziening van beslissingen op administratief beroep over de kwijtschelding van waterschapbelastingen voor de jaren 2015 tot en met 2018. Opposante had haar verzoeken gericht aan de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
In de verzetprocedure heeft opposante verzocht om op een zitting te worden gehoord, maar is niet verschenen op de zitting van 26 juni 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze is verzonden en ontvangen. De rechtbank heeft in de verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak van 26 november 2019 terecht was, waarbij werd geoordeeld dat de rechtbank onbevoegd was.
Opposante voerde aan dat de uitspraak vervallen verklaard moest worden, omdat het een herhaald verzoek betrof dat niet onder de Invorderingswet 1990 viel, maar onder de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Invorderingswet 1990 van toepassing is op het verzoek tot kwijtschelding en dat de bestuursrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van geschillen over verzoeken tot kwijtschelding van waterschapsbelasting. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.