In deze zaak hebben twee passagiers een vordering ingesteld tegen Delta Air Lines Inc. wegens vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Atlanta en vervolgens naar San Jose. De passagiers arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming en vorderden compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Delta betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging was veroorzaakt door 'no-shows' van andere passagiers, waardoor bagage van boord moest worden gehaald. De kantonrechter oordeelde dat Delta onvoldoende had aangetoond dat de passagiers hun aansluitende vlucht hadden kunnen halen, ondanks de vertraging. De rechter concludeerde dat de vertraging van de vlucht als een buitengewone omstandigheid kan worden gekwalificeerd, maar dat Delta niet had aangetoond dat de passagiers voldoende overstaptijd hadden. De vordering van de passagiers werd toegewezen, en Delta werd veroordeeld tot betaling van € 1.200,00 plus wettelijke rente en proceskosten.