In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen British Airways wegens de annulering van vlucht BA435 van Amsterdam-Schiphol naar Londen Heathrow op 1 februari 2019. De passagier vorderde compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. British Airways betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk slechte weersomstandigheden die de luchtverkeersleiding noopten tot het annuleren van 40 vluchten, waaronder die van de passagier. De kantonrechter heeft vastgesteld dat British Airways niet voldoende heeft aangetoond dat de annulering daadwerkelijk het gevolg was van deze omstandigheden. De rechter oordeelde dat British Airways niet had aangetoond in welke mate de luchtverkeersleiding de capaciteit had aangepast en waarom specifiek deze vlucht was geannuleerd. De vordering van de passagier werd toegewezen, en British Airways werd veroordeeld tot betaling van de gevorderde compensatie en proceskosten. De kantonrechter wees ook de vordering tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat deze kosten gerechtvaardigd waren.